ECLI:NL:RBDHA:2023:20141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.37827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van bewaring in vreemdelingenzaak na lange duur en gebrek aan zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 januari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel was inmiddels verlengd tot maximaal twaalf maanden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 behandeld, waarbij eiser en de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring al bijna elf maanden voortduurt en dat de aanvraag voor een laissez-passer op 26 oktober 2022 is gedaan. Ondanks dat de identiteit en nationaliteit van eiser zijn vastgesteld, weegt dit niet op tegen de lange duur van de maatregel. De rechtbank stelt vast dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld op dit moment zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de bewaring. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig voortduurt en heft deze op, waarbij het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G. M. Bouius).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 28 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 19 juli 2023 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Eerdere beroepen tegen het opleggen, het voortduren en het verlengen van de maatregel zijn ongegrond verklaard.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al vijfmaal eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 2 november 2023 (in de zaak NL23.33344) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 27 oktober 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. Eiser wordt inmiddels 11 maanden in vreemdelingenbewaring gehouden en het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld dient thans te prevaleren boven het belang
van de Nederlandse overheid om eiser ter fine van uitzetting vast te houden.
4. De staatssecretaris stelt dat de vaststelling van de nationaliteit dusdanig recent is dat nu niet geoordeeld kan worden dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Voor een belangenafweging in het voordeel van eiser is het op dit moment te vroeg omdat eiser geen medewerking verleent en er wel positieve ontwikkelingen zijn.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser ten tijde van de zitting van 15 december 2023 bijna 11 maanden in bewaring wordt gehouden.
5.1.
De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de identiteit en nationaliteit van eiser zijn bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten. Nu dit het geval is en er anderszins geen aanknopingspunten zijn dat de autoriteiten van Marokko in het specifieke geval van eiser zullen weigeren om over te gaan tot het afgeven van een laissez-passer is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting hiermee is gegeven.
5.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris na sluiten van het onderzoek op 27 oktober 2023 tweemaal heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag en bovendien op 27 november 2023 in een overleg met de ambassade van Marokko, op zaak niveau, extra aandacht gevraagd voor alle lopende zaken die ingediend zijn bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage volgt verder dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep op 14 november 2023 en 11 december 2023 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
5.3.
De rechtbank overweegt voorts dat vast staat dat vanwege het verlengingsbesluit de termijn waarbinnen eiser in bewaring kan worden gehouden rechtens met maximaal twaalf maanden is verlengd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de bewaring zonder meer zo lang mag voortduren. De duur van de bewaring is een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld groter.
5.4.
In die context is de rechtbank van oordeel dat de bewaring vanaf heden onrechtmatig voortduurt. De rechtbank acht daarbij van belang dat de bewaring al bijna elf maanden voortduurt en de lp aanvraag reeds is gedaan op 26 oktober 2022. Hoewel de identiteit en nationaliteit van eiser inmiddels zijn vastgesteld en dus ontwikkelingen gaande zijn, weegt dit niet op tegen de lange duur van de maatregel. Ook het gegeven dat eiser niet volledig meewerkt aan zijn uitzetting rechtvaardigt de voortduring van de bewaring niet. Nu op dit moment nog steeds onduidelijk en daardoor onzeker is of - en binnen welke termijn - een lp wordt afgegeven acht de rechtbank eisers belang om in vrijheid te worden gesteld op dit moment zwaarwegender dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van eisers bewaring.
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring thans onrechtmatig voortduurt en heft de bewaring met ingang van heden op. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard.
7. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.