ECLI:NL:RBDHA:2023:20082
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling had genomen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Bovendien was er geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar, en de termijn daarvoor was inmiddels verstreken. Hierdoor kon er geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, dat een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar als een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep aanmerkt.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.