ECLI:NL:RBDHA:2023:20034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.35143, NL23.35144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, op 26 september 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 1 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, evenals een verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 19 december 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2015 meerdere asielaanvragen in verschillende EU-lidstaten heeft ingediend en dat hij op illegale wijze de EU is binnengekomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op zorgvuldige wijze de identiteit van eiser heeft vastgesteld, ondanks dat eiser geen identificerende documenten kon overleggen. De rechtbank volgt de eiser niet in zijn stelling dat de identiteit onzorgvuldig is vastgesteld, en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris de zogenaamde 'chainrule' niet correct heeft toegepast en dat er proceseconomische redenen zijn om de aanvraag aan zich te trekken. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om de aanvraag niet aan zich te trekken, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34743 (beroep) en NL23.34744 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1.1.
Eiser heeft op 26 september 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 1 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.34743) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL23.34744) te treffen.
1.4
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995. Uit Eurodac is gebleken dat eiser sinds 2015 meerdere asielaanvragen in verschillende lidstaten van de Europese Unie heeft ingediend. Eiser is op illegale wijze de Europese Unie ingereisd en heeft sindsdien het grondgebied van de Europese Unie niet meer verlaten. Eiser is alleenstaand en heeft geen kinderen.
Wat heeft verweerder besloten?
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regels staan in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Omdat eiser op 21 juni 2023 een asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend, heeft verweerder voor dat land een verzoek tot terugname ingediend. Op 23 oktober 2023 zijn de Oostenrijkse autoriteiten met dit verzoek akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4. Na kennisname van de zienswijze heeft verweerder bij het bestreden besluit geconcludeerd dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Omdat geen argumenten zijn aangevoerd ten aanzien van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en verder niet van bijzondere, individuele omstandigheden of proceseconomische redenen is gebleken die ertoe leiden dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken, heeft verweerder deze aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder de identiteit van eiser op onzorgvuldige wijze heeft vastgesteld. De bij het terugnameverzoek overgelegde foto lijkt in de verste verte niet op eiser en uit de brief van 11 oktober 2023 blijkt daarnaast dat verweerder niet over de biometrische gegevens (foto, vingerafdrukken en handtekening) van eiser beschikt. Verweerder heeft aldus de verkeerde persoon voor zich, hetgeen ook blijkt uit het feit dat er van eiser acht aliassen bestaan, allen met de Algerijnse nationaliteit. Vervolgens doet eiser een beroep op een recent arrest [2] van het Hof van Justitie, die stelt dat de zogenaamde ‘chainrule’ niet meer opgaat voor Dublinprocedures en dat er altijd maar één land tegelijk verantwoordelijk kan zijn voor een asielaanvraag. Verweerder heeft in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid van Duitsland op Oostenrijk is overgegaan en om die reden had verweerder ook bij de Duitse autoriteiten een claimverzoek moeten indienen. Dat Oostenrijk het verzoek tot terugname inmiddels geaccepteerd heeft, maakt dit niet anders volgens eiser. Tot slot heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser, ondanks het feit dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, niet aan zich getrokken heeft vanwege proceseconomische redenen als bedoeld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen gebreken bevat en overweegt daartoe als volgt.
Onzorgvuldige vaststelling identiteit eiser
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op voldoende zorgvuldige wijze de identiteit van eiser vastgesteld. Vaststaat dat eiser niet over identificerende documenten beschikte bij het indienen van zijn asielaanvraag in Nederland. Bij de aanvraag en het aanmeldgehoor is daarom uitgebreid navraag gedaan naar de persoonsgegevens van eiser. Verweerder is bij de verdere behandeling van eisers asielaanvraag uitgegaan van die gegevens. De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn stelling dat de brief van verweerder van 11 oktober 2023 erop duidt dat verweerder niet over de juiste persoonsgegevens van eiser beschikt en daarmee aan de verkeerde persoon een overdrachtsbesluit naar Oostenrijk heeft opgelegd. Ten eerste zijn op deze brief van 11 oktober 2023 dezelfde persoonsgegevens vermeld als die bij de aanvraag zijn gebruikt en is daarmee voldoende aannemelijk dat deze op dezelfde persoon zien. Daarnaast heeft verweerder met deze brief enkel biometrische gegevens uitgevraagd voor het opmaken van het zogenaamde W-document, niet om de identiteit van eiser als belanghebbende bij deze asielaanvraag vast te stellen. Dat er onvoldoende gelijkenissen zouden zijn tussen de foto bij het terugnameverzoek en de persoon van eiser is niet met argumenten of stukken onderbouwd. Niet valt in te zien waarom verweerder op enige wijze gedwaald heeft over de identiteit van eiser bij deze aanvraag. Dat van eiser acht aliassen bekend zijn met de Algerijnse nationaliteit kan aan dit oordeel niet afdoen.
Verantwoordelijkheid Duitsland
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het arrest [3] van 12 januari 2023 niet slaagt. Uit dit arrest van het Hof van Justitie volgt namelijk enkel dat de overdrachtstermijn van 18 maanden voor Dublinclaimanten die zijn ondergedoken niet opnieuw begint te lopen als de betreffende Dublinclaimant tijdens deze verlengde overdrachtstermijn bij een andere, derde lidstaat een asielaanvraag indient. Nog afgezien van de vraag of op eiser een verlengde overdrachtstermijn van 18 maanden van toepassing is geweest vanwege onderduiken, staat vast dat eiser voor het laatst in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend en dat de autoriteiten van deze lidstaat op 23 oktober 2023 expliciet de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag hebben geaccepteerd. Nu de Oostenrijkse autoriteiten voor de beoordeling van hun verantwoordelijkheid voor deze asielaanvraag van dezelfde gegevens uit Eurodac dienen uit te gaan als Duitsland en Nederland en aan dezelfde regelgeving van de Dublinverordening zijn gebonden, valt niet in te zien waarom verweerder - na het expliciete akkoord van Oostenrijk - nog zou moeten vermoeden dat sprake is van enige verantwoordelijkheid van de Duitse autoriteiten. Nu – zoals eiser terecht stelt – slechts één lidstaat tegelijk verantwoordelijk kan zijn voor een asielaanvraag, kan gelet op voorgaande niet anders geconcludeerd worden dan dat Oostenrijk verantwoordelijk is in dit geval. Verweerder heeft daarom op goede gronden geen claimverzoek bij de Duitse autoriteiten gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Proceseconomische redenen
6.3
Tot slot heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken vanwege proceseconomische redenen. Voorop staat dat uit het geldende beleid [4] volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid en beoordelingsruimte heeft voor het al dan niet aanwezig achten van proceseconomische redenen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn enkele stelling dat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst (Marokko) onvoldoende is om toepassing te geven aan dit beleid. Omdat eiser niet over identificerende documenten beschikt, is niet vast komen te staan wat het land van herkomst van eiser is, over welke nationaliteit eiser beschikt en of het aannemelijk is dat de terugkeer van eiser binnen afzienbare tijd gewaarborgd is. Reeds hierom heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet aan de geldende voorwaarden voldoet en dat om die reden geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser onverplicht inhoudelijk te behandelen vanwege proceseconomische redenen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank twijfelt hier niet over. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [5] .
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met de uitspraak op het beroep, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:4, zaaknummers C-323/21, C-324/21 en C-325/21.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:4, zaaknummers C-323/21, C-324/21 en C-325/21.
4.Zoals bedoeld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.