ECLI:NL:RBDHA:2023:20026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.32081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 oktober 2023 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, bevestigt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening mag de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat, in dit geval Kroatië, verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Nederland heeft een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië, en dat hij vreest voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen en dat er geen aanleiding is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. Dat besluit heeft de staatssecretaris op 9 oktober 2023 genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.32082. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Omvang van het geschil
4. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. De vraag die in deze zaak centraal staat is of ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
De algemene situatie in Kroatië
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege tekortkomingen in de asielprocedure in dat land. Hij wijst in dat kader concreet naar passages uit het AIDA-rapport van 26 juni 2023 [2] en een rapport van Protecting Rights at Borders van januari 2023, waaruit volgt dat in Kroatië pushbacks plaatsvinden. Eiser meent dat dit een fundamentele systeemfout oplevert in de asielprocedure en dat hij alleen al om die reden niet aan Kroatië kan worden overgedragen.
5.1.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris ten aanzien van andere lidstaten, waaronder Kroatië, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Dat betekent dat de staatssecretaris er in beginsel op mag vertrouwen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Daarbij is het volgende van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2022 [4] volgde dat er ten tijde van die uitspraak twijfel bestond of ten aanzien van Kroatië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. Die twijfel was gebaseerd op serieuze aanknopingspunten voor het risico op pushbacks bij Dublinclaimanten. In de in voetnoot 3 genoemde uitspraak van 13 september 2023 [5] heeft de Afdeling geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen voor twijfel of ten aanzien van Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit die uitspraak volgt concreet dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten als vreemdeling niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure en dat ook niet aannemelijk is gemaakt dat Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. Gelet op deze uitspraak kan daarom ten aanzien van Kroatië in beginsel (weer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Het is vervolgens aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit de door eiser aangehaalde passages uit het AIDA-rapport en het aangehaalde rapport van Protecting Rights at Borders volgt dat in 2022 pushbacks aan de grens plaatsvonden en dat ook personen die expliciet verzochten om internationale bescherming daarbij geen toegang kregen tot de asielprocedure. Dit betreft geen wezenlijk andere informatie dan waar de Afdeling al rekening mee heeft gehouden in de hierboven genoemde uitspraak. Deze informatie ziet bovendien niet op Dublinclaimanten, maar op personen die voor het eerst toegang proberen te krijgen tot het grondgebied van Kroatië. Eiser heeft hiermee dus niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant bij terugkeer zelf te vrezen heeft voor pushbacks.
5.2.1.
Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is en meent daarom dat deze zaak moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die hierover door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, aan het Hof van Justitie zijn voorgelegd in de uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724. De rechtbank volgt hem hierin niet. Zoals in de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 onder 3.1 is overwogen, leiden de mogelijke tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië er niet toe dat voor Dublinclaimanten een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is met de Afdeling van oordeel dat uit de bestaande rechtspraak van het Hof kan worden afgeleid dat in een dergelijk geval niet kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van Dublinclaimanten niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van die vragen.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
De bijzondere, individuele omstandigheden van eiser
6. Eiser stelt dat dat hij op basis van wat hem in Kroatië zelf is overkomen vreest voor een onmenselijke behandeling, dan wel indirect refoulement. Hij heeft in zijn gehoor en op zitting verklaard dat hij door de (grens)politie is mishandeld en daar verwondingen aan heeft overgehouden. Daarbij is hij onder benauwende en intimiderende omstandigheden vervoerd en kregen hij en andere vreemdelingen gedurende een lange periode geen eten of drinken aangeboden, ook nadat zij hierom hadden verzocht. Ook heeft de politie in Kroatië aan eiser verteld dat personen met een Soedanese afkomst, zoals hijzelf, in Kroatië geen recht hebben op een verblijfsvergunning en dat hij het risico zou lopen op detentie als hij in Kroatië zou blijven, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hem zelf in Kroatië is overkomen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eisers verklaringen zien op wat hem is overkomen direct nadat hij Kroatië is ingereisd en niet op de situatie waarin hij als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. Zoals onder 5.2 is overwogen, mag er in beginsel van worden uitgegaan dat hij aldaar in de nationale asielprocedure wordt opgenomen en gebruik kan maken van de daarbij behorende rechten en voorzieningen, waaronder een adequate opvang. Ook als van de juistheid van de verklaringen van eiser wordt uitgegaan, dan volgt hieruit dus niet dat hij bij terugkeer als Dublinclaimant te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Verder heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op de overwegingen uit het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, [6] als hij geconfronteerd wordt met problemen in Kroatië zich hierover in eerste instantie dient te beklagen bij de Kroatische autoriteiten en/of een rechterlijke instantie. Eiser heeft zich gedurende zijn eerdere verblijf in Kroatië niet beklaagd over de wijze waarop hij is behandeld en heeft ook niet met landeninformatie aannemelijk gemaakt dat hij dit niet doeltreffend zou kunnen doen.
6.2.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de staatssecretaris in deze zaak ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. De staatssecretaris heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Kroatië. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA-rapport van 26 juni 2023, pagina’s 16-20 en pagina 27.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, r.o. 1.
6.ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.