ECLI:NL:RBDHA:2023:20015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
21/927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitkering op grond van de Wet WIA na eerdere beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn uitkering op grond van de Wet WIA behandeld. Eiser had eerder een WIA-beoordeling ondergaan op 12 oktober 2014, waarna hij in 2020 opnieuw een uitkering aanvroeg. Het Uwv had in een primair besluit van 18 februari 2020 vastgesteld dat eiser geen recht had op een uitkering, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 23 december 2020 gehandhaafd, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 24 juni 2022 het Uwv in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts b&b, maar de rechtbank oordeelt dat dit rapport onvoldoende duidelijkheid biedt. De rechtbank concludeert dat het Uwv het gebrek niet heeft hersteld en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is en kent hem een proceskostenvergoeding toe van € 2.092,50. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en deugdelijke motivering van besluiten door het Uwv, vooral in het kader van herbeoordelingen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2020 (primair besluit) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA [1] omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na een eerdere WIA-beoordeling per 12 oktober 2014.
In het besluit van 23 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, gevoegd met de zaak 21/2401, op 28 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 21/2401 is afzonderlijk uitspraak gedaan.
In de tussenuitspraak van 24 juni 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 5 augustus 2022 een rapport van de verzekeringsarts b&b [2] van 4 augustus 2022 ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd op 4 oktober 2022.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is en dat het Uwv het gebrek niet heeft hersteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De herstelpoging van het UWV
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit, gelet op de onduidelijkheden in de rapporten van de verzekeringsartsen, niet deugdelijk is gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben in de rapporten niet voldoende duidelijk gemaakt welke klachten eiser claimt per 7 augustus 2019, welke van de geclaimde klachten per 7 augustus 2019 eerder zijn beoordeeld, op welk moment die beoordeling heeft plaatsgevonden en of er sprake is van toegenomen klachten en welke (toegenomen) klachten buiten de vijf jaar termijn vallen omdat ze veroorzaakt zijn door ‘life events’ na de Amber-periode. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat er in het kader van de Zw [3] beoordeling per 12 mei 2016 sprake is van toegenomen beperkingen en dat deze in 2018 reeds zouden zijn beoordeeld door de verzekeringsarts gelet op de besluiten van 25 en 26 april 2018. Om welke klachten het gaat is niet duidelijk gemaakt. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen met een aanvullende motivering middels een rapport van de verzekeringsarts b&b, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
4. Om het gebrek te herstellen heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 augustus 2022 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft als volgt gereageerd op de in de tussenuitspraak genoemde onduidelijkheden.
4.1.
Met betrekking tot de geclaimde klachten per 7 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts b&b verwezen naar de intakevragenlijst dat eiser op 9 augustus 2019 (gedingstuk 97 op de inventarislijst van het Uwv) heeft ingevuld. Eiser heeft toen aangegeven dat hij op de rug is gevallen en een afspraak heeft bij de huisarts. Ook is er afspraak met de revalidatiearts vanwege NAH. Ook zijn er afspraken voor onderzoek naar hernia van de nek, rug en knieën. Verder heeft eiser aangegeven dat hij bekend is met psychische klachten waaronder slaapproblemen, vermoeidheid, overspannenheid/burn-out, depressie, angsten en verslaving.
4.2.
De volgende beoordelingen hebben volgens de verzekeringsarts b&b plaatsgevonden met betrekking tot de per 7 augustus 2019 geclaimde klachten.
4.2.1.
Een bedrijfsarts heeft eiser gezien tijdens een spreekuur op 22 oktober 2019. De onderzoeksbevindingen zijn vervolgens neergelegd in een rapport van 29 oktober 2019 (gedingstuk 103 inventarislijst van het Uwv). De verzekeringsarts b&b wijst op de volgende passage in het rapport van 29 oktober 2019: “
klant claimt een dag nadat NAO werd aangezegd (6-8-2019) opnieuw zelfde klachten per 7-8-2019 vanuit de WW. (max d.d. 11-8-2019) Uit bovenstaand onderzoek is gebleken, dat er geen revalidatie behandeling gestart is per datum zm, noch sprake was van GBM noch van opname, noch van nieuwe medische feiten. Klant claimt onderzoeken bij een instelling om vast te stellen of klant voldoet aan een eventueel revalidatie traject. Het hebben van onderzoek is medisch geen reden van ongeschiktheid. Bij LO geen sprake van toegenomen beperkingen vastgesteld. Medisch is de situatie stabiel gebleven. Er is geen sprake van psychische decompensatie per datum ziekmelding. De situatie (zelfmoord zwager dateert van 20-10-2019) en speelde niet op datum van ziekmelding. Uit ADL blijkt klant behalve veel te telefoneren afspraken na te komen, is er contact met ex, zus en stiefdochter en reist klant met de valies naar Rozendaal om zijn kinderen te bezoeken bij zijn ex vrouw. Alles overwegend is terecht uitgegaan van twijfel aan plausibiliteit per datum ziekmelding en is klant geschikt voor geduide functies.”
4.2.2.
In bezwaar heeft een hoorzitting plaatsgevonden op 9 januari 2020 waar een verzekeringsarts b&b aanwezig was. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 13 januari 2020 (gedingstuk 112 van de inventarislijst van het Uwv). De verzekeringsarts b&b wijst op de volgende passage in het rapport van 13 januari 2020: “
Er is geen reden om af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts. Dit motiveer ik als volgt: Belanghebbende is per 7-8-19 ziek gemeld vanwege een val. Uit de door de bedrijfsarts opgevraagde info volgt, dat hij de huisarts hiervoor een week later op 14-8-19 heeft geconsulteerd. Bij lichamelijk onderzoek dan geen duidelijke afwijkingen behoudens drukpijn over enkele ribben. Dan kan er sprake zijn geweest van een kneuzing van de ribben (ribcontusie). Gekneusde ribben gaan vanzelf over en in de regel is iemand na 6 weken volledig klachtenvrij. Ze geven o.a. voorbijgaande lokale pijnklachten als op de pijnlijke plaats wordt gedrukt bijv. bij liggen en geven lokale pijnklachten bij dier adem ademhalen. Fysiek zwaar belastend werk zou dan klachtentoename kunnen geven. Geduide functies zijn niet fysiek zwaar belastend en die moet hij hebben kunnen verrichten. Bekend is dat belanghebbende aangeeft vaker te vallen. Echter hier is geen medisch somatische oorzaak voor gevonden. Daarmee kan deze klacht geen reden geven om hem arbeidsongeschikt te beschouwen voor eigen werk. Op DIG loopt geen multidisciplinair revalidatie-traject. Hij heeft dan eens per week een gesprek bij de Breinpoli. Het moet dan tevens mogelijk zijn geweest om geduide functies te verrichten. Anders dan in het aanvullend bezwaarschrift is gesteld, heeft de bedrijfsarts wel informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Er is info ingewonnen bij de huisarts en die heeft gereageerd en tevens de meest recente brief revalidatiearts (dd. 26-4-19) meegezonden. Hieruit volgen geen nieuwe nog niet eerder bekende medische afwijkingen. Behandelbeleid is opnieuw een multidisciplinaire behandeling. Die therapie is op DIG nog niet gestart maar wat uiteraard niet maakt, dat de op DIG 3 maanden oude brief revalidatiearts, dan te gedateerd zou zijn geweest. Dit alles maakt dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts.
4.2.3.
De verzekeringsarts b&b wijst er verder op dat eiser op 29 januari 2020 telefonisch contact heeft gehad met een verzekeringsarts naar aanleiding van zijn verzoek om een herbeoordeling WIA. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het rapport van 17 februari 2020 (gedingstuk 119 van de inventarislijst van het Uwv). De verzekeringsarts b&b wijst op de volgende passages uit het rapport van 17 februari 2020: “
Klant geeft aan gezien te zijn voor de ziektewet, maar wil ook nog een WIA beoordeling. Hij claimt achteruitgang van zijn PTSS. Hij is een aantal keren gevallen. Dit komt door de PTSS. Zijn klachten zijn verergerd sinds zelfmoord van zijn broer eind oktober 2019 en door ziek worden van zijn dochter rond kerst 2019. Ze moest in januari 2020 gereanimeerd worden. Hij claimt daardoor toename van paniekklachten en moeite uit huis te gaan. Hij heeft het moeilijk omdat hij nu in bijstand en schuldsanering zit. Hij is daarnaast te vaak naar zijn ex gegaan, waardoor hij nu gekort is op de bijstand en hij wordt onderzocht voor bijstandsfraude.”
“Klant is een 52-jarige man, welke in 2014 de wachttijd heeft volgemaakt vanwege psychische en fysieke klachten als gevolg van een ongeval. Naderhand zijn er diverse klachten ontstaan zoals knieklachten na een val, wegvallen als gevolg van PTSS en PTSS klachten. Deze klachten zijn frequent beoordeeld in het kader van ziektewet en herleving WIA. Dit heeft tot op heden niet geleid tot een uitkeringssituatie. Klant heeft opnieuw een toename aangegeven. Gelet op echter zijn klachten, zijn dit klachten die tot augustus 2019 reeds zijn beoordeeld en geen andere belastbaarheid heeft gegeven. De incidenten welke vervolgens zijn klachten hebben doen verergeren (ziekte dochter en zelfmoord broer) zijn niet te duiden als dezelfde ziekteoorzaak zoals omschreven bij WIA einde wachttijdbeoordeling in 2014 en vallen daarnaast qua datum buiten de verzekerde periode na 12 oktober 2019 (ewt 12-10-2019 +5 jaar). De klachten die klant vertelt zoals de paniekklachten en niet het huis uit durven, zijn niet consistent met het verhaal dat hij vertelt dat hij vaak naar zijn ex in Roozenburg is gegaan volgens de bijstand. Zijn oogklachten, welke verslechterd zijn, waren nog niet bekend in 2014, geven ook geen aanleiding tot herleving. Blijft over zijn gehoor. Klant kan echter een normaal gesprek voeren zonder dat er iets herhaald moet worden op basis van zijn gehoor. Klant zal informatie over zijn gehoor opsturen. Concluderend ben ik van mening, dat er geen duidelijke nieuwe feiten zijn, waarbij er sprake zou zijn van verergering van zijn klachten waarvoor hij in 2014 is beoordeeld en welke niet al eerder zijn beoordeeld.”
4.2.4.
In de bezwaarprocedure heeft een verzekeringsarts b&b eiser gezien tijdens een spreekuur op 7 oktober 2020. De onderzoekresultaten zijn neergelegd in een rapport van 22 december 2020 (gedingstuk 145 van de inventarislijst van het Uwv). De verzekeringsarts b&b wijst op de volgende passages uit het rapport van 22 december 2020. “
In de aanvraag voor herbeoordeling wordt een toename van dezelfde klachten als bij de WIA beoordeling in 2014 geclaimd. Belanghebbende geeft forse psychische en lichamelijke klachten aan. Er komen echter geen geobjectiveerde feiten naar voren die deze claim onderbouwen. De primaire verzekeringsarts stelt dan ook in haar rapport van 17-02-2020 terecht vast dat een AMBER-situatie niet kan worden aangenomen. Zij geeft tevens aan dat een deel van de klachten, de incidenten welke vervolgens zijn klachten hebben doen verergeren (ziekte dochter en zelfmoord broer), niet te duiden zijn als dezelfde ziekteoorzaak zoals omschreven bij de WIA einde wachttijdbeoordeling in 2014.”
“In bezwaar is nadere informatie opgevraagd bij de huisarts. De ontvangen informatie geeft evenmin aanleiding om anders te oordelen betreffende 2019, binnen 5 jaar na 2014. Er is betreffende 2019 informatie van onder meer de revalidatiearts en de oogarts. Tevens is er informatie van Brijder en de psychiater. De informatie van de psychiater betreft de actuele situatie in het najaar van 2020, een bipolaire stoornis wordt mogelijk geacht. Van belang is echter dat een diagnose niet uitsluitend leidend is voor het vaststellen van de belastbaarheid. Ook de ervaren toename van klachten geeft, zonder geobjectiveerde feiten, niet per definitie aanleiding tot het aannemen van een toename van arbeidsongeschiktheid. In 2014 zijn er reeds ruime en duidelijke beperkingen aangenomen zowel wat betreft de psychische als de fysieke problematiek. Er komen in bezwaar, met inachtneming van de actuele medische informatie, geen aspecten naar voren die een ander licht doen schijnen op het oordeel van de verzekeringsarts.”
4.3.
De verzekeringsarts b&b heeft tot slot opgesomd wat de geclaimde klachten waren in de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 en op welke momenten deze klachten zijn beoordeeld. Ook heeft hij verschillende passages geciteerd uit de rapporten van de verzekeringsartsen uit 2017, 2018 en 2019.
De zienswijze van eiser
5. In reactie op het herstel van het gebrek heeft eiser in zijn brief van 10 oktober 2022 geschreven dat het Uwv niet conform hetgeen is bepaald in de tussenuitspraak, binnen twee weken een rapport van de verzekeringsarts b&b heeft overgelegd. Daarnaast is er volgens eiser ten onrechte niet ingegaan op de door hem in beroep aangegeven beperkingen. Hij verzoekt primair de rechtbank om uitspraak te doen zonder een deskundige in te schakelen. Indien daartoe niet wordt overwogen verzoekt hij de rechtbank om een deskundige in te schakelen.
Heeft het Uwv het gebrek (tijdig) hersteld?
6. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, anders dan eiser stelt, het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak (24 juni 2022) het gebrek te herstellen. Het Uwv heeft dit tijdig gedaan door op 5 augustus 2022 een rapport over te leggen van de verzekeringsarts b&b van 4 augustus 2022.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het motiveringsgebrek onvoldoende heeft hersteld. De reden is dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 4 augustus 2022 onvoldoende concreet heeft gereageerd op de in de tussenuitspraak genoemde onduidelijkheden. Door enkel de eerdere beoordelingsmomenten te noemen en passages te citeren uit de verschillende rapportages zijn de onduidelijkheden niet weggenomen. Het door de verzekeringsarts b&b opgestelde rapport na de tussenuitspraak bestaat vooral uit een opsomming van passages uit voorgaande rapporten. Zo heeft de verzekeringsarts b&b niet specifiek duidelijk gemaakt welke van de per 7 augustus 2019 geclaimde klachten eerder zijn beoordeeld. Ook is bijvoorbeeld niet concreet gemaakt door verzekeringsarts b&b wat de toegenomen beperkingen zijn bij de Zw-beoordeling per 12 mei 2016 en welke (toegenomen) klachten reeds zijn beoordeeld in 2018. Het is aan de verzekeringsarts b&b om opheldering te geven op een overzichtelijke en voor de rechtbank goed navolgbare manier. Het antwoord op de in de tussenuitspraak gestelde vragen kan de rechtbank niet eenvoudig uit de geciteerde passages van de rapporten van 29 oktober 2019, 9 januari 2020, 17 februari 2020 en 7 oktober 2020 afleiden. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de in de tussenuitspraak genoemde onduidelijkheden zijn weggenomen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht. Het Uwv dient eerst een duidelijk rapport van de verzekeringsarts b&b aan de besluitvorming ten grondslag leggen. Zonder een voldoende duidelijk rapport kan de rechtbank niet beoordelen of er aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv.
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9
.Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- - draagt het Uwv op binnen zes weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet WIA = Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.b&b = bezwaar en beroep
3.Zw = Ziektewet