ECLI:NL:RBDHA:2023:1999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
22/3981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een waarschuwing door de leerplichtambtenaar in het kader van de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een officiële waarschuwing die hij ontving van de leerplichtambtenaar. De waarschuwing was het gevolg van de afwezigheid van de kinderen van eiser op school zonder toestemming van de school. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 6 januari 2022, waarin de waarschuwing werd gegeven. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland heeft het bezwaar van eiser echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de waarschuwing volgens hen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarschuwing is gebaseerd op de Leerplichtwet en dat deze een essentieel onderdeel vormt van een sanctieregime. Echter, de rechtbank oordeelt dat de waarschuwing in dit geval niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat er geen directe rechtsgevolgen aan zijn verbonden. De leerplichtambtenaar heeft de bevoegdheid om een proces-verbaal op te maken bij overtredingen, maar heeft dit in dit geval niet gedaan.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat de waarschuwing als een besluit moet worden beschouwd. Het standpunt van verweerder dat er geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt, wordt door de rechtbank onderschreven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: M.H. van der Hout-van Oosten).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 6 januari 2022.
Bij besluit van 29 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 6 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 14 en 15 oktober 2021 waren de kinderen van eiser afwezig tijdens schooldagen, terwijl de directie voor deze dagen geen verlof heeft toegekend. Op 14 november 2021 heeft eiser een gesprek gehad met de leerplichtambtenaar. Tijdens dit gesprek heeft de leerplichtambtenaar een overtreding geconstateerd van de Leerplichtwet. Eiser heeft met de brief van 6 januari 2022 een officiële waarschuwing gekregen.
2. Eiser vindt dat de officiële waarschuwing moet worden ingetrokken en heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 6 januari 2022. Volgens verweerder is de brief van 6 januari 2022 geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser heeft met bewijsstukken aangetoond dat hij en zijn vrouw nooit in de zomermaanden op vakantie kunnen. Dit komt doordat zij beide een winkel beheren en de zomermaanden voor hen de drukste maanden van het jaar zijn. Om deze reden heeft hij in de maand oktober verlof aangevraagd voor de kinderen. Nu de directie niet op zijn aanvraag heeft gereageerd, mocht hij aannemen dat zijn verlof is toegekend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat een waarschuwing in ieder geval als besluit is aan te merken als het is gebaseerd op een wettelijk voorschrift en de waarschuwing een essentieel onderdeel is van een sanctieregime. Met de waarschuwing ontstaat in dat geval de bevoegdheid om bij een volgende overtreding een bestuurlijke sanctie op te leggen, die zonder de waarschuwing niet tot de mogelijkheden zou behoren. De waarschuwing zorgt dan in die zin voor een wijziging van de rechtspositie van de belanghebbende, dat bij toekomstige vergelijkbare overtredingen een andere sanctie kan worden opgelegd. [1]
5. De hoogste bestuursrechter heeft voor overige zaken waarin opgekomen wordt tegen een waarschuwing waarbij een overtreding vastgesteld wordt, geoordeeld dat deze gezien moet worden als een bestuurlijk rechtsoordeel dat in de regel geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [2] Dit is alleen anders in de uitzonderingssituatie dat het voor de betrokkene onevenredig bezwarend is om een geschil over de interpretatie van de in geding zijnde rechtsregels via een procedure over een daadwerkelijk besluit bij de rechter aan de orde te stellen.
6. De rechtbank overweegt dat de waarschuwing in deze zaak is gebaseerd op een wettelijk voorschrift, namelijk de Leerplichtwet en dat daarin een overtreding wordt vastgesteld. De waarschuwing heeft echter niet tot gevolg dat bij een tweede of herhaalde overtreding een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd, die zonder de waarschuwing niet tot de mogelijkheden zou behoren. De leerplichtambtenaar heeft dus een bestuurlijk rechtsoordeel gegeven en om die reden behoort deze zaak tot de categorie die hierboven is beschreven onder overweging 5.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat sprake is van een besluit. Hierbij is van belang dat de leerplichtambtenaar de bevoegdheid heeft om een proces-verbaal op te maken als kinderen afwezig zijn tijdens schooldagen waar geen verlof voor is toegekend. Het proces-verbaal wordt dan naar het OM [3] gestuurd, waarna het OM beslist of er een rechtszaak komt. Deze bevoegdheid heeft de leerplichtambtenaar in alle gevallen, maar in dit geval is er geen gebruik van gemaakt. Er zijn verder ook geen directe consequenties aan de waarschuwing verbonden. Onder deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig bezwarend worden geacht dat eerst als zich een nieuwe overtreding voordoet die tot een procedure aanleiding geeft, de vraag aan de orde kan komen of de leerplichtambtenaar het feitencomplex in deze zaak terecht als een overtreding heeft aangemerkt. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de brief van 6 januari 2022 niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht en dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.
Conclusie
8. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een besluit waar eiser bezwaar tegen kan maken, is juist. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiser heeft geschreven aan de rechtbank is geen reden om hier anders over te oordelen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1449.
2.Algemene wet bestuursrecht; zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3163, rechtsoverweging 6.3.
3.Openbaar Ministerie.