ECLI:NL:RBDHA:2023:19985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
09/314338-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld in vereniging, mishandeling van een ambtenaar en openlijke geweldpleging door een minderjarige

Op 18 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betreft meerdere geweldsdelicten, waaronder diefstal met geweld in vereniging, mishandeling van een ambtenaar en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van één feit waarvoor vrijspraak is verleend. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 38 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychische stoornis. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien het recidiverisico en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/314338-22; 09/237049-23 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 18 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 4 december 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. C.M. Offers en de advocaat van de verdachte is mr. M.M. Vié. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, die zijn gewijzigd op de terechtzittingen van 19 september 2023 en 4 december 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09/314338-22):
Feit 1: diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 29 november 2022 in Delft tegen
[slachtoffer 1] ;
Feit 2: openlijke geweldpleging dan wel medeplegen van mishandeling, gepleegd op
17 november 2022 tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
Feit 4: medeplegen van mishandeling, gepleegd op 25 maart 2023 in Rotterdam tegen
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (buitengewoon opsporingsambtenaren openbaar vervoer);
Feit 5: openlijke geweldpleging dan wel medeplegen van mishandeling, gepleegd op
22 maart 2023 in Delft tegen [slachtoffer 7] ;
Feit 6: diefstal met geweld in vereniging dan wel afpersing in vereniging, gepleegd op
2 april 2023 in Delft tegen [slachtoffer 8] .
Dagvaarding II (09/237049-23):
Feit 1: openlijke geweldpleging dan wel medeplegen van mishandeling, gepleegd op
22 maart 2023 in Delft tegen [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] ;
Feit 2: openlijke geweldpleging dan wel medeplegen van mishandeling, gepleegd op
10 april 2023 in Delft tegen [slachtoffer 12] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 6 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van hetgeen voor het overige (primair) ten laste is gelegd. Met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie tot partiële vrijspraak gerekwireerd van de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen [slachtoffer 5] . Met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 6 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie tot partiële vrijspraak gerekwireerd van de handelingen met betrekking tot de pinautomaat. De officier van justitie heeft tot slot met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde gerekwireerd tot partiële vrijspraak van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 11] .
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 en 6 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 2, 4 en 5 primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding II onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat deze feiten in beginsel bewezen kunnen worden verklaard. Met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft geduwd en aan haar haren heeft getrokken. Met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 4 kan bewezen worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 6] in het gezicht heeft geslagen. Met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard dat de verdachte
[slachtoffer 10] heeft geduwd. Met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 12] tegen zijn arm heeft geslagen. Van de overige ten laste gelegde handelingen dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak dagvaarding I – feit 6 (beroving [slachtoffer 8] ) en partiële vrijspraak dagvaarding II – feit 4 (geweld tegen [slachtoffer 5] )
De rechtbank is – evenals de verdediging – met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment aanwezig is geweest bij (een deel van) de beroving. Echter kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en de medeverdachten. Het handelen van de verdachte zou hebben bestaan uit het doorzoeken van de broekzakken van aangever en het aannemen van buitgemaakte spullen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet met een voldoende mate van zekerheid komen vast te staan. Voor het doorzoeken van de broekzakken van aangever geldt daarbij in het bijzonder dat dit ter hoogte van de draaideuren van het station zou zijn gebeurd (proces-verbaal van verhoor getuige
[slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 20 november 2023), terwijl deze handeling echter niet te zien is op de camerabeelden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het plegen van geweld tegen [slachtoffer 5] (dagvaarding I – feit 4). Weliswaar heeft de verdachte met een afwerend gebaar de aangever tegen de arm geslagen, maar daarvan blijkt niet dat dit tot pijn of letsel heeft geleid. In zoverre is er dan ook geen sprake van een mishandeling. Voor het door een medeverdachte gepleegde geweld tegen [slachtoffer 5] kan de verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden. Er was daarbij naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van medeplegen.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten – voor zover deze worden bewezenverklaard – namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw voor het gedeelte dat de rechtbank bewezen acht geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [onderzoeksnummer] , van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Westland – Delft (doorgenummerd pagina 1 t/m 508). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
Dagvaarding I – feit 4 (mishandeling buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 6] ):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
4 december 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , opgemaakt op 25 maart 2023
(p. 213-217);
3. Het proces-verbaal van verhoor [getuige] , opgemaakt op 26 maart 2023
(p. 238-240).
Dagvaarding I – feit 5 primair (openlijke geweldpleging [slachtoffer 7] ):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
4 december 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] , opgemaakt op 22 maart 2023
(p. 132-135);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 april 2023 (p. 143-147).
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de overige feiten redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Dagvaarding I – feit 1 (diefstal met geweld [slachtoffer 1] )
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij de situatie enkel heeft willen de-escaleren, in het licht van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen niet aannemelijk. De aangeefster en de getuige hebben duidelijk verklaard dat de verdachten samen het feit hebben gepleegd en dat de verdachte ook een klap heeft gegeven. De rechtbank vindt die verklaringen geloofwaardig.
3.5.2
Dagvaarding I - feit 2 (openlijke geweldpleging [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] )
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, ook voor wat betreft het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De rechtbank overweegt hieromtrent dat de verdachte en haar medeverdachten de ten laste gelegde geweldshandelingen in vereniging hebben gepleegd. De verdachten zijn als groep de vestiging van McDonalds binnen gegaan, hebben de confrontatie weer opgezocht en er is door meerdere verdachten geweld gebruikt. Onder die omstandigheden wordt het geweld dat ieder voor zich heeft gepleegd ook toegerekend aan de andere verdachten.
3.5.3
Dagvaarding II – feit 1 (openlijke geweldpleging [slachtoffer 10] )
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 11] , zodat zij daarvan vrijgesproken zal worden.
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 10] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank stelt op basis van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat ook de verdachte aangeefster heeft getrapt terwijl zij op de grond lag. Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat er in totaal twee meisjes deel hebben uitgemaakt van de aanvallende groep – namelijk de verdachte en [medeverdachte] – en dat alle twee de meisjes aangeefster hebben getrapt terwijl zij op de grond lag.
3.5.4
Dagvaarding II – feit 2 (openlijke geweldpleging [slachtoffer 12] )
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de aangever ook in het gezicht is geslagen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/314338-22):
1.
zij op 29 november 2022 te Delft tezamen en in vereniging met een ander, een tas met inhoud (waaronder airpods, OV kaart, ID kaart),
van[slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- [slachtoffer 1] te benaderen en vervolgens
- te slaan in het gezicht van [slachtoffer 1] en vervolgens
- de hand van [slachtoffer 1] (waarmee zij haar tas vast had) vast te pakken en vervolgens
- te trekken aan de tas van [slachtoffer 1] en vervolgens
- aan de haren van [slachtoffer 1] te trekken;
2.
zij op 17 november 2022 te Rijswijk openlijk, te weten, in de MacDonalds aan het Boogaardplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] door
- [slachtoffer 2] bij de haren te pakken en bij het hoofd te pakken en vervolgens het hoofd tegen een tafel te slaan en vervolgens tegen hoofd te trappen en tegen been en knie te trappen en
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aan de haren te trekken;
4.
zij op 25 maart 2023 te Rotterdam, een ambtenaar, [slachtoffer 6] (buitengewoon opsporingsambtenaar openbaar vervoer), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
- in het gezicht van [slachtoffer 6] te slaan;
5.
zij op 22 maart 2023 te Delft openlijk, te weten op [locatie 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] door aan de haren van [slachtoffer 7] te trekken en meerdere keren tegen het gezicht en het lichaam van [slachtoffer 7] te slaan;
Dagvaarding II (09/237049-23):
1.
zij op 22 maart 2023 te Delft openlijk, te weten op [locatie 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 10] , door
- [slachtoffer 10] te duwen en op de grond te gooien, en
- vervolgens tegen het hoofd en armen van [slachtoffer 10] te trappen terwijl [slachtoffer 10] op de grond lag;
2.
zij omstreeks 10 april 2023 te Delft openlijk, te weten op [locatie 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 12] door [slachtoffer 12] vast te houden en vervolgens meerdere keren tegen het hoofd, gezicht en schouders van [slachtoffer 12] te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 38 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke werkstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van vijf maanden schuldig gemaakt aan zes geweldsdelicten tegen (voornamelijk) willekeurige personen en in het openbaar. De slachtoffers bevonden zich op stations, een tramhalte, de openbare weg of – in één geval – in de McDonalds. De verdachte heeft door haar gewelddadig handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers. Aannemelijk is bovendien dat niet alleen de slachtoffers, maar ook anderen die met deze feiten worden geconfronteerd, zich daardoor onveilig voelen. De verdachte handelde altijd met anderen en gedroeg zich daarbij intimiderend. Vaak zocht zij het conflict zelf op, in enkele gevallen nadat zij of een medeverdachte – volkomen terecht – waren aangesproken op hun gedrag (zwart rijden, een paal op het station kapot trappen of het wegnemen van eten van een moeder en twee jonge meisjes bij de McDonalds). De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij in één geval geweld heeft gebruikt tegen een bijzonder opsporingsambtenaar van de NS, na onenigheid over zwart rijden. De verdachte heeft daarmee laten zien geen respect te hebben voor het gezag van deze opsporingsambtenaar. Het geweld tegen deze opsporingsambtenaar heeft zo’n forse impact op haar gehad, dat zij haar functie inmiddels niet meer uitoefent. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 oktober 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis voor enkele van de bovengenoemde feiten, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een reeks soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de pro Justitia-rapportages van 1 en 2 augustus 2023, opgesteld door [naam 1] , kinder- en jeugdpsychiater in opleiding, [naam 2] , kinder- en jeugdpsychiater en [naam 3] , GZ-psycholoog. Deze rapportages zien op de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten. De psychiaters hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, te weten een ernstige achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling met laag zelfbeeld en onveilige hechting, ook te benoemen als een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met afhankelijke, borderline en antisociale trekken. Deze problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig, waardoor deze stoornis het handelen van betrokken heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat op matig tot hoog.
Dit risico kan verminderd worden door het verbeteren van de emotieregulatie- en copingvaardigheden van de verdachte, alsmede de inzet van toezicht, behandeling en begeleiding. De deskundigen zijn op basis van het bovenstaande van mening dat een plaatsing in een driemilieusvoorziening, dan wel een klinische behandeling in een orthopedagogische setting voor de verdachte noodzakelijk is.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 22 november 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 4] op de terechtzitting van 4 december 2023 is gegeven. De Raad onderschrijft de adviezen voortvloeiend uit de pro Justitia-rapportages en acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden nodig. Uit het rapport van de Raad komt naar voren dat (trauma)behandeling is geïndiceerd om de kans op recidive te verkleinen. De verdachte staat op de wachtlijst voor behandeling bij Welzijn E25. Indien de bestaande situatie rondom de verdachte niet verandert, blijft de kans op recidive aanzienlijk hoog. De Raad maakt zich zorgen of de noodzakelijke verandering in de thuissituatie voldoende van de grond gaat komen. De komende periode zal de Raad onderzoeken of plaatsing in een driemilieusvoorziening, waarbij de behandeling vanuit Welzijn E25 zal continueren, passend is.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Hoewel de verdachte zal worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde, zal de rechtbank de strafeis van de officier van justitie, die uitgaat van een bewezenverklaring van voornoemd feit, integraal overnemen. Gelet op de aard, de hoeveelheid en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die zij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal 38 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Een jeugddetentie gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke werkstraf, zoals geadviseerd door de Raad en voorgesteld door de raadsvrouw, doet geen recht aan de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de impact hiervan op de slachtoffers. Bovendien is het van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie een voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie een proeftijd van twee jaren verbinden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een verplichting om naar school en stage te gaan, een behandelverplichting bij de Waag of een soortgelijke instelling, een verplichting om mee te werken aan begeleiding van een coach en een contactverbod met de medeverdachten. Deze voorwaarden dienen ervoor te zorgen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op het feit dat het recidiverisico als matig tot hoog wordt ingeschat en de noodzakelijk geachte hulpverlening nog niet is afgerond is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door J.P. Duijvenvoorde, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 3.723,90 en vordert de verdachte hiertoe hoofdelijk te veroordelen. De vordering ziet op € 1.223,90 aan materiële schade en € 2.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,--, hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. De officier van justitie heeft voor het overige geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de gestelde materiële schade afgewezen dient te worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de gestelde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de immateriële schade voortvloeit uit een handeling die niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging waarbij [slachtoffer 2] onder meer met haar hoofd tegen een tafel is geslagen. Het bepaalde in artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) brengt met zich mee dat de schade die door het openlijk geweld is veroorzaakt aan ieder van de verdachten kan worden toegerekend. Voor aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld voldoende, ongeacht de vorm die deze deelname heeft aangenomen. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,--. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,--, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 november 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,--,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 350,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit. Blijkens de aangifte was er sprake van pijn bij de aangeefster. Ook is invoelbaar dat de mishandeling door de verdachte grote impact op de aangeefster heeft gehad. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 350,--, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
ten behoeve van [slachtoffer 6] .
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 5] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het gedeelte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
10. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 1.829,-- en vordert de verdachte hiertoe hoofdelijk te veroordelen. De vordering ziet op € 329,-- aan materiële schade en € 1.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,--, hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. De officier van justitie heeft voor het overige geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de gestelde materiële schade afgewezen dient te worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de gestelde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade vast op € 200,--. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,--. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 700,--, bestaande uit € 200,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 700,--,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 10] .

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 304 en 312 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 4 en 5 primair en de bij dagvaarding II onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 4:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
ten aanzien van feit 5 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
dagvaarding II:
Ten aanzien van feit 1 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van feit 2 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, te weten
38 (ACHTENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt/stage loopt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
4
.gedurende de proeftijd meewerkt aan behandeling en/of coaching vanuit Welzijn E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met haar worden gemaakt;
5. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 5] , [geboortedatum 2] ;
- [naam 6] , [geboortedatum 3] ;
- [naam 7] , [geboortedatum 4] ;
- [naam 8] , [geboortedatum 5] ;
- [naam 9] , [geboortedatum 6] ;
- [naam 10] , [geboortedatum 7] .
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de gestelde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij met betrekking tot de gestelde immateriële schade deels toe tot een bedrag van € 1.500,-- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 350,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 6] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 350,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 700,-- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 10] . Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 10] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van:
mr. I.J.M.W. van der Sanden en mr. E.P.M. van der Hoorn, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2023.
Mr. Bouwman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.