ECLI:NL:RBDHA:2023:19920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
SGR 21/7344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om planschadevergoeding wegens gehele voorzienbaarheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van Provastgoed en tegen de afwijzing van hun aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade. Eisers wonen sinds 1977 op het adres [adres] in [plaats]. Ten tijde van de aankoop van hun woning gold ter plaatse het bestemmingsplan “Centrum”, zoals dat op 15 augustus 1974 is vastgesteld en op 17 maart 1976 is goedgekeurd. Eisers hebben op 10 augustus 2020 verzocht om een tegemoetkoming in de planschade in verband met het wijzigingsplan. Volgens eisers leidt het wijzigingsplan tot een verlies aan uitzicht, privacy en zonlicht, alsmede een toename van geluidsoverlast en lichthinder ’s nachts. Het college heeft Langhout en Wiarda (hierna: Langhout) opdracht gegeven om advies uit te brengen met betrekking tot de aanvraag van eisers. Langhout heeft op 2 maart 2021 het advies uitgebracht dat de aanvraag betrekking heeft op gronden die grenzen aan het perceel van eisers en dat er door het wijzigingsplan een waardevermindering van de woning van € 37.000,- is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat van voor vergoeding in aanmerking komende planschade geen sprake is omdat de planschade geheel voorzienbaar was. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,- aan zowel eisers als Provastgoed en bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7344
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaken tussen
[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: ir. A.E. Koningsveld-den Ouden),
en
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, het college
(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).
en
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Provastgoed Nederland B.V., gevestigd in Den Haag
(gemachtigde: mr. G.M. Pierik).
Procesverloop
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van Provastgoed en tegen de afwijzing van hun aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade.
1.1. Het college heeft met het besluit van 16 juni 2021 aan eisers een tegemoetkoming in de planschade toegekend van € 10.000,-, vermeerderd met het drempelbedrag en de wettelijke rente tot een bedrag van € 10.428,33. Provastgoed heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
1.2. Met het besluit van 25 november 2021 heeft het college het besluit van 16 juni 2021 herzien en de aanvraag van eisers alsnog afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 mei 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college het besluit van 25 november 2021 gehandhaafd. Eiseres hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Provastgoed heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 2 november 2023 op zitting behandeld. Op deze zitting heeft de rechtbank ook de beroepen met zaaknummers SGR 20/7905, SGR 20/7906, SGR 22/29, SGR 22/3888 en SGR 22/3928 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens eisers: [eiser] en de gemachtigde van eisers;
  • namens het college: de gemachtigde van het college, [naam 1] en [naam 2];
  • namens Provastgoed: de gemachtigde van Provastgoed en [naam 3].
1.5. Naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
2. Eisers wonen sinds 1977 op het adres [adres] in [plaats]. Ten tijde van de aankoop van hun woning gold ter plaatse het bestemmingsplan “Centrum”, zoals dat op 15 augustus 1974 is vastgesteld en op 17 maart 1976 is goedgekeurd.
2.1. Op het perceel naast de woning van eisers bevond zich aan de [straatnaam] een sportterrein van de sportvereniging Ajax-Sportman-Combinatie (ASC). Ter plaatse van het sportterrein gold vanaf 23 oktober 2008 het bestemmingsplan “Oranje Nassau”. Ingevolge dit bestemmingsplan hadden de gronden van het sportterrein de bestemming ‘Sport (S)’.
2.2. De gemeente Oegstgeest, ASC en Provastgoed hebben een koop- en ontwikkelingsovereenkomst gesloten. Aanleiding voor deze overeenkomst is de voorgenomen verhuizing van ASC van het sportterrein aan de [straatnaam] naar de Overveerpolder en het voornemen van Provastgoed om op het sportterrein woningbouw te realiseren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat Provastgoed zich verplicht tot vergoeding van planschade.
2.3. Het college heeft ten behoeve van de woningbouw op het sportterrein het bestemmingsplan “Oranje Nassau, wijzigingsplan [straatnaam]” (het wijzigingsplan) vastgesteld. Dit wijzigingsplan voorziet in de bouw van 50 woningen. Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] is dit wijzigingsplan op 15 augustus 2018 onherroepelijk geworden. De met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen zijn inmiddels gerealiseerd.
Het verzoek om planschadevergoeding
3. Eisers hebben op 10 augustus 2020 verzocht om een tegemoetkoming in de planschade in verband met het wijzigingsplan. Volgens eisers leidt het wijzigingsplan tot een verlies aan uitzicht, privacy en zonlicht, alsmede een toename van geluidsoverlast en lichthinder ’s nachts.
Het advies van Langhout & Wiarda
4. Het college heeft Langhout en Wiarda (hierna: Langhout) opdracht gegeven om advies uit te brengen met betrekking tot de aanvraag van eisers. Langhout heeft op 2 maart 2021 het volgende advies uitgebracht.
Langhout schrijft dat de aanvraag betrekking heeft op gronden die grenzen aan het perceel van eisers en waar voorheen de bestemming ‘Sport (S)’ van het bestemmingsplan “Oranje Nassau” vigeerde. Binnen de bestemming ‘Sport (S)’ was op een kortste afstand van circa 4 meter vanuit de achterste perceelsgrens een bouwvlak aangegeven van ongeveer 250 m² met een goot- en bouwhoogte van 3 meter voor de daarin toegestane gebouwen. Tevens behoorde de oprichting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de planologische mogelijkheden. Deze bouwwerken mochten niet hoger zijn dan de bestaande hoogte ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Ingevolge het wijzigingsplan is direct aansluitend op de achterste perceelgrens de bestemming ‘Wonen’ gaan vigeren. De kortste afstand van de woning van eisers tot het voor eisers dichtstbijzijnde en voor de aantasting van het woongenot meest relevante bouwvlak bedraagt circa 33 meter. Dit bouwvlak is ongeveer 12 meter diep en 13 meter breed. Binnen dit bouwvlak kunnen twee halfvrijstaande woningen worden opgericht met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Op de andere relevante bouwvlakken is de oprichting van vrijstaande en/of halfvrijstaande woningen planologisch mogelijk. Binnen en buiten de aangegeven bouwvlakken zijn bijgebouwen mogelijk met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 3 meter.
Langhout komt na een vergelijking van “Oranje Nassau” met het wijzigingsplan tot de conclusie dat door inwerkingtreding van het wijzigingsplan “middelzwaar” planologisch nadeel voor eisers is ontstaan. De waardevermindering van de woning bedraagt € 37.000,-. Deze waardevermindering is het gevolg van verminderd uitzicht, een verslechterde bezonningssituatie, een toegenomen aantasting van de privacy, toegenomen hinder van (stem)geluid en geuren en het ‘ingebouwd’ komen te liggen van de woning van eisers.
Aan Langhout zijn geen gegevens aangereikt waaruit blijkt dat deze schade ten tijde van de aankoop van de woning in 1977 door eisers was te voorzien.
Het normaal maatschappelijk risico bedraagt volgens Langhout 5%. Het gaat hier om een inbreiding in de kern van Oegstgeest. Een dergelijke ontwikkeling kan als normaal maatschappelijke ontwikkeling worden betiteld. De nieuwe ontwikkeling past binnen het langjarig beleid van de gemeente. Zo was in het voorafgaande bestemmingsplan al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omzetting van de bestemming ‘Sport (S)’ naar woningbouw. Verder sluit de bebouwing goed aan bij de bestaande bebouwing in de woonomgeving met overwegend woningbouw.
De voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade bedraagt volgens Langhout € 10.000,-. Dit bedrag is als volgt berekend: € 37.000,- (waardevermindering) minus € 27.000,- (5% van € 540.000,-, normaal maatschappelijk risico).
De besluitvorming van het college
5. Het college heeft het advies van Langhout van 2 maart 2021 overgenomen en vervolgens het besluit van 16 juni 2021 genomen. Provastgoed heeft op 15 juli 2021 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5.1. Op 1 november 2021 hebben eisers het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van Provastgoed. Vervolgens hebben zij op 16 november 2021 bij de rechtbank beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
5.2. Met het besluit van 25 november 2021 heeft het college hangende het bezwaar van Provastgoed het besluit van 16 juni 2021 gewijzigd en de aanvraag alsnog afgewezen. Het besluit van 25 november 2021 betreft een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college legt aan de afwijzing ten grondslag dat sprake is van voorzienbaarheid, waardoor geen voor vergoeding in aanmerking komende schade resteert. Naar aanleiding van dit besluit heeft Provastgoed haar bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2021 ingetrokken.
5.3. Op 30 december 2021 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2021. Met het bestreden besluit van 19 mei 2022 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Op 27 juni 2022 hebben eisers daartegen beroep ingesteld.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
6. Omdat Provastgoed haar bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2021 heeft ingetrokken, hoeft het college niet langer een besluit op dat bezwaar te nemen. Eisers hebben daarom niet langer een belang bij hun beroep wegens het niet tijdig nemen van dat besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
6.1. Zoals ter zitting namens het college bevestigd, is niet meer in geschil dat het college de maximale dwangsom heeft verbeurd. Ter zitting heeft het college, gelet op het bepaalde in artikel 7:14a van de Awb, het verweer dat aan eisers geen dwangsom is verbeurd omdat zij geen aanvrager zijn zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, laten vallen. Het college heeft toegezegd een besluit te nemen tot toekenning van de maximale dwangsom, zodat de rechtbank dit verder onbesproken laat.
6.2. Omdat eisers het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht hebben ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting toegelicht dat sprake is van een vriendendienst. Daarom is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het beroep tegen het bestreden besluit
7. Eisers betogen allereerst dat het besluit van 16 juni 2021 door de intrekking van het bezwaarschrift van Provastgoed onherroepelijk is geworden. Het college dient de met dat besluit toegekende planschadevergoeding daarom te betalen. Verder heeft het college zich volgens eisers – kort gezegd – ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van voorzienbaarheid. Het bestemmingsplan “Centrum” bevatte een wijzigingsbevoegdheid om een bejaardencentrum te realiseren, maar dit diende als vangnet en niet als concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Het is nooit de bedoeling geweest dat op het sportterrein een bejaardencentrum zou worden gerealiseerd. Verder kan een bejaardencentrum niet worden vergeleken met de gerealiseerde woningbouw. Het bejaardencentrum kon namelijk alleen aan de Spaargarenstraat worden gerealiseerd en niet nabij de woning van eisers. Voor een redelijk denkend en handelend koper was het dan ook niet duidelijk dat deze ontwikkeling mogelijk was.
Het oordeel van de rechtbank
Het besluit van 16 juni 2021
8. Het betoog van eisers dat het besluit van 16 juni 2021 onherroepelijk is, slaagt niet. Het college heeft dit besluit gewijzigd met het besluit van 25 november 2021. De aanvankelijke toekenning van het verzoek om planschadevergoeding is daarmee komen te vervallen. Het besluit van 25 november 2021 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het college heeft de bevoegdheid een dergelijk besluit te nemen en daarmee het besluit van 16 juni 2021 te wijzigen.
De voorzienbaarheid
9. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat van voor vergoeding in aanmerking planschade geen sprake is omdat de planschade geheel voorzienbaar was. Dit heeft de volgende reden.
9.1. Ten tijde van de aankoop van hun woning door eisers was het bestemmingsplan “Centrum” van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan rustte op het sportterrein de bestemming ‘Sportterrein (RSP)’. In artikel 73 van het bestemmingsplan “Centrum” was het volgende bepaald:
Artikel 73
Wijzigingsbevoegdheid van burgemeesters en wethouders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
(…)
f. het wijzigen van de bestemming sportterrein aan de Spaargarenstraat ten behoeve van een bejaardencentrum waarbij de bepalingen van artikel 34 van overeenkomstige toepassing zijn, evenwel met dien verstande dat de gebouwen in ten hoogste 3 lagen mogen worden gebouwd en ten hoogste 25% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
(…)
9.2. Het college stelt zich op het standpunt dat eisers op grond van deze wijzigingsbevoegdheid nabij hun woning konden worden geconfronteerd met een bejaardencentrum van drie bouwlagen met een oppervlakte van 25% van het perceel. Volgens het college heeft een dergelijke bebouwing een vergelijkbare ruimtelijke impact als de gerealiseerde woningbouw. Het college verwijst daarbij naar het nadere advies van Langhout van 13 april 2021.
9.2.1. In het advies van 13 april 2021 heeft Langhout in het kader van de voorzienbaarheid beoordeeld hoe het ten tijde van de aankoop vigerende planologische regime zich verhoudt tot het schadeveroorzakende regime, in dit geval het wijzigingsplan. Langhout concludeert dat de als gevolg van het wijzigingsplan gegeven bouwmogelijkheden min of meer op één lijn zijn te stellen met die welke op grond van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 73 van het bestemmingsplan “Centrum” hadden kunnen worden gerealiseerd. De planologische verslechtering die ontstaan is als gevolg van het wijzigingsplan is ongeveer dezelfde als welke zou zijn ontstaan bij uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid. Ten tijde van de aankoop in 1977 was de schade daardoor volgens Langhout voorzienbaar.
9.3. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 73, onder f, van het bestemmingsplan “Centrum” het mogelijk maakte om naast het perceel van eisers op het sportterrein een bejaardencentrum van drie bouwlagen te realiseren met een oppervlakte van 25% van het perceel. In het bestemmingsplan was op het sportterrein immers geen bebouwingsvlak opgenomen. Dit betekent dat het bejaardencentrum planologisch op elke locatie van het sportterrein kon worden gerealiseerd, en niet alleen aan de Spaargarenstraat zoals eisers betogen.
9.4. Met het oog op de beoordeling van de voorzienbaarheid dient het college een vergelijking te maken tussen de ruimtelijke gevolgen van het planologische regime waarvan gesteld wordt dat het planschade heeft veroorzaakt en de ruimtelijke gevolgen van de voor de aanvrager meest ongunstige uitwerking van de in het beleidsvoornemen bedoelde ontwikkelingsmogelijkheden. [2]
9.5. De voor eisers meest ongunstige uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid houdt in dat het bejaardencentrum van drie bouwlagen ter grootte van 25% van de oppervlakte van het sportterrein direct grenzend aan hun perceel zou worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat het college zich, onder verwijzing naar het rapport van Langhout van 13 april 2021, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ruimtelijke impact van deze uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid min of meer op één lijn is te stellen met de ruimtelijke impact van de gerealiseerde woningbouw. Als een bejaardencentrum van drie bouwlagen en 25% van de oppervlakte van het perceel zou zijn gerealiseerd direct grenzend aan het perceel van eisers zouden zij in vergelijkbare mate zijn geconfronteerd met verminderd uitzicht, een verslechterde bezonningssituatie, een toegenomen aantasting van de privacy, toegenomen hinder van (stem)geluid en geuren en het ‘ingebouwd’ komen te liggen van hun woning. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers ten tijde van hun aankoop al rekening hadden kunnen houden met een vergelijkbare ontwikkeling op het sportterrein en dat daarom sprake is van voorzienbaarheid.
9.5.1. De rechtbank overweegt dat hetgeen eisers betogen niet leidt tot een ander oordeel. Eisers betogen dat nooit op deze wijze invulling aan het bestemmingsplan “Centrum” had kunnen worden gegeven omdat er al bebouwing op het sportterrein aanwezig was in de vorm van gebouwen en tribunes. Bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade komt echter geen betekenis toe aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan. [3] Nu het bestemmingsplan “Centrum” de mogelijkheid zoals genoemd in 9.5 bood, hadden eisers bij de koop van hun woning met die mogelijkheid rekening moeten houden.
9.5.2. Volgens eisers is de wijzigingsbevoegdheid geen concreet beleidsvoornemen, omdat het bejaardencentrum feitelijk niet kon worden gerealiseerd. De wijzigingsbevoegdheid diende namelijk slechts als vangnet en ASC had eerst moeten worden verplaatst. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit rechtspraak volgt dat ook een niet verwezenlijkte wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. [4] Niet is vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van de aankoop van de woning door eisers de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. [5] Daarvan is in dit geval sprake. Dat ASC verplaatst had moeten worden, maakt niet dat het bejaardencentrum nooit had kunnen worden gerealiseerd.
10. Nu het college eisers terecht gehele voorzienbaarheid heeft tegengeworpen, heeft het college de aanvraag terecht alsnog afgewezen. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom ongegrond verklaren.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het college moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Dit omdat eisers het beroep terecht hebben ingesteld. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
12. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de planschade in stand blijft.
Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn
13. Eisers en Provastgoed hebben verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
13.1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of een derde-belanghebbende, in dit geval Provastgoed, een beroep kan doen op overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Een geschil over burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is ook aan de orde voor een betrokkene die als belanghebbende aan een procedure deelneemt. [6]
13.2. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. In gevallen waarin eerst beroep wordt ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift, wordt voor de toepassing van deze regel de duur van de beroepsfase niet in aanmerking genomen zolang nog geen beslissing op bezwaar is genomen. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank verder beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het college respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid worden uitgesproken.
13.3. In dit geval doet zich de bijzondere situatie voor dat eisers op 17 november 2021 beroep hebben ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van Provastgoed van 15 juli 2021, maar dat deze beslissing niet meer genomen hoefde te worden omdat Provastgoed haar bezwaar heeft ingetrokken naar aanleiding van het besluit van 25 november 2021. Vervolgens hebben eisers op 30 december 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2021, waarop het college op 19 mei 2022 heeft beslist. Op 28 juni 2022 hebben eisers daartegen beroep ingesteld, welk beroep de rechtbank heeft behandeld in het kader van het beroep wegens het niet tijdig beslissen.
13.4. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn aan te laten vangen op 15 juli 2021. Dit betekent dat in dit geval de redelijke termijn met (afgerond naar boven) 5 maanden is overschreden. Een schadevergoeding van € 500,- voor zowel eisers als Provastgoed is gerechtvaardigd. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de beroepsfase, dus de rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.
13.5. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek van Provastgoed om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Eisers hebben geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,- aan zowel eisers als Provastgoed;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van Provastgoed tot een bedrag van € 418,50.
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1
Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoord te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;
c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e. een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
f. een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, 2.11, eerste lid, of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
g. een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6. Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.
Artikel 6.2
Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 6.3
Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.
Artikel 6.4
Van de indiener van de aanvraag heffen burgemeester en wethouders een recht.
Burgemeester en wethouders wijzen de indiener van de aanvraag op de verschuldigdheid van het recht en delen hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente dan wel op de aangegeven plaats dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, verklaren zij de aanvraag niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het recht bedraagt € 300, welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd.
Indien op de aanvraag geheel of ten dele positief wordt beslist, storten burgemeester en wethouders aan de indiener het door hem betaalde recht terug.
Het in het derde lid genoemde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6.4a
Voor zover schade die op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 voor tegemoetkoming in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan op te nemen of te wijzigen dan wel een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, anders dan bedoeld in artikel 6.8 of 6.9, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.
De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan dan wel de verlening van de omgevingsvergunning waarom hij heeft verzocht.
Degene die een financieel belang heeft bij de vaststelling van een exploitatiebijdrage, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, of de herberekening daarvan, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan, de wijziging of de uitwerking, dan wel terzake van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken indien de tegemoetkoming financiële gevolgen kan hebben voor de exploitatiebijdrage of de herberekening daarvan.
Artikel 6.5
Indien burgemeester en wethouders een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen, vergoeden burgemeester en wethouders daarbij tevens:
de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.

Bestemmingsplan “Centrum”

Artikel 34
Bijzondere doeleinden, bejaardencentrum, verzorgingsflats, klasse A, met bijbehorende erven (BD-BvA)
1. De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bejaarden- en verzorgingsfiats, alsmede bejaardenwoningen en flats voor bejaarden, met de daarbij behorende bijgebouwen, diens woningen, andere bouwwerken en tuinen, met dien verstande dat:
het bebouwde oppervlak van een bouwperceel niet meer mag bedragen dan is bepaald door het op de kaart voor het betreffende terrein aangegeven bebouwingspercentage;
de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken;
van het in sub a bedoelde bebouwde oppervlak ten hoogste 25% mag worden gebouwd tot een goothoogte van maximaal 15 m;
in afwijking van het bepaalde onder c de goothoogte van de gebouwen ten hoogste 26,50 m mag bedragen voor het bebouwingsvlak waarbij de aanduiding H = 26,50 is aangegeven;
de overige hoofdgebouwen in maximaal twee lagen mogen worden gebouwd;
de hoogte van de onder c en e bedoelde gebouwen ten hoogste 5 in meér mag bedragen dan de goothoogte;
de goothoogte van de bijgebouwen ten hoogste 3 m mag bedragen;
eventuele dienstwoningen in het hoofdgebouw moeten worden opgenomen.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:
lid 1, sub c: tot 35%;
lid 1, sub e: tot maximaal drie lagen;
lid 1, sub h: voor de bouw van ten hoogste 5 vrijstaande dienstwoningen elk met een inhoud van ten hoogste 500 m³ en een goothoogte van maximaal 6 in.
Artikel 73
Wijzigingsbevoegdheid van burgemeesters en wethouders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
(…)
f. het wijzigen van de bestemming sportterrein aan de spaargarenstraat’ ten behoeve van een bejaardencentrum waarbij de bepalingen van artikel 34 van overeenkomstige toepassing zijn, evenwel met dien verstande dat de gebouwen in ten hoogste 3 lagen mogen worden gebouwd en ten hoogste 25% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
(…)

Bestemmingsplan “Centrum, 1e herziening”

De voorschriften voor wat betreft de bestemming “sportterrein (RSP)” (artikel 61, 1e herziening) luiden als volgt:
De gronden aangewezen voor “sportterrein (RSP)” waren bestemd voor sportvelden, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zalen voor binnensport, kleedlokalen, een theeschenkerij en staantribunes, met dien verstande dat:
a. ten hoogste 2% van het totale oppervlak mocht worden bebouwd;
b. de goothoogte van gebouwen ten hoogste 4 meter mocht bedragen;
c. de afstand van de gebouwen tot de weggrenzen diende tenminste 10 meter te bedragen.

Bestemmingsplan “Oranje Nassau”

Artikel 9 Sport (S)
Lid 1. Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden met aan de functie ondergeschikte horeca;
b. tribunes, ter plaatse van de aanduiding “tr”;
c. wegen en paden;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken; alsmede voor:
− de instandhouding van het aantal parkeerplaatsen op eigen erf, zoals aangegeven in bijlage 3.
Lid 2. Bouwregels
Voor het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden gelden de volgende bepalingen:
I. Gebouwen
voor gebouwen gelden de navolgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de plankaart aangegeven hoogte.
II. Overige bouwwerken
voor overige bouwwerken gelden de navolgende regels:
a. tribunes mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart met “tr” aangeduide bouwvlak;
b. er mogen maximaal twee lichtmasten aanwezig zijn;
c. bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de bestaande hoogte ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan
Lid 4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming “Wonen”, “Maatschappelijk”, “Verkeer”, “Water” en “Groen – 1” onder de volgende voorwaarden:
a. het gezamenlijke aantal grondgebonden woningen bedraagt maximaal 50;
b. er mag alleen grondgebonden aaneengebouwde, twee-aan-een of vrijstaande woonbebouwing worden gerealiseerd;
c. de woningen dienen in maximaal twee lagen met kap gerealiseerd te worden;
d. de goothoogte van de woningen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
e. de nokhoogte van de woningen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
f. er dient maximaal 1000 m2 gereserveerd te worden ten behoeve van een maatschappelijke voorziening die uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van dementerende ouderen;
h. de bouwhoogte van de maatschappelijke voorziening mag niet meer dan 10 m bedragen;
i. er dient een openbaar trapveld gerealiseerd te worden;
j. het gemiddelde aantal parkeerplaatsen per woning mag niet minder dan 2 bedragen, met dien verstande dat bij vrijstaande en twee-aan-een woningen geldt dat per woning ten minste één parkeerplaats op eigen erf dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
k. er dienen minimaal 2 ontsluitingswegen te worden gerealiseerd;
l. gebouwde nutsvoorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m en een inhoud per gebouw van maximaal 25 m3;
m. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
n. de ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
o. er dient minimaal 15% van de toename aan verharding aan water in het wijzigingsgebied gerealiseerd te worden;
p. alvorens de bestemming te wijzigen dient een archeologische inventarisatie te zijn
verricht;
q. alvorens de bestemming te wijzigen dient bekend te zijn op welke locatie de nieuwe sportvelden gerealiseerd zullen gaan worden.

Bestemmingsplan “Oranje Nassau, wijzigingsplan”

Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder
(…)
1.2
het bestemmingsplan
het bestemmingsplan ‘Oranje Nassau’ van de gemeente Oegstgeest, zoals vastgesteld door de raad op 23 oktober 2008 en onherroepelijk geworden op 27 januari 2010.
(…)
Artikel 2 Wijzigingsregels
De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:
a. artikel 12, lid 1, onderdelen a tot en met d van het bestemmingsplan worden vervangen door het volgende:
a. ten hoogste 50 grondgebonden woningen, uitsluitend in de vorm van aan-eengebouwde, twee-aan-eengebouwde of vrijstaande woningen, met dien verstande dat de woningen in maximaal twee bouwlagen met kap gerealiseerd moeten worden;
b. aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:
2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken en in gebruik laten nemen van de laatst te bouwen woning binnen het in het plangebied oostelijk gelegen bestemmingsvlak, voor zover niet binnen 12 maanden na de ingebruikname van deze woning uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een openbaar trapveld in het bestemmingsvlak ‘Groen-1’, centraal gelegen in het plangebied en grenzend aan de bestemming ‘Wonen’, met een oppervlakte van minimaal 80% van de oppervlakte van dit bestemmingsvlak;
3. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken en in gebruik laten nemen van de laatst te bouwen woning binnen het plangebied, voor zover niet binnen 12 maanden na de ingebruikname van deze woning uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van 2 ontsluitingswegen binnen het plangebied.
4. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van de woningen en andere bouwwerken, alsmede het aanleggen van verharding binnen het plangebied zonder dat uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een drainage met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting drainage’ conform de beschrijving en het principedetail in paragraaf 3.5.5.4 van de toelichting.
5. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het aansluiten van de terrassen behorende bij de woningen in het plangebied op de hemelwaterafvoer.
6. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van woningen en andere bouwwerken en/of het aanleggen van (andere) verharding binnen het plangebied indien niet daarvoor of gelijktijdig daarmee in het plangebied minimaal 15% van de toename aan verharding door die bebouwing in het plangebied aan water is gerealiseerd. Onder ‘(toename aan) verharding’ in de zin van deze regel wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten.
7. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van woningen en andere bouwwerken binnen het plangebied op een hoger peil dan het gemiddelde peil, dat geldt voor de bestaande woningen aan de Juffermansstraat, voor zover gelegen direct grenzend aan het plangebied, zijnde 0,10 m + NAP, waarbij het maaiveld niet hoger zal liggen dan het peil.
8. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ voor een andere constructie dan een brug, die uitsluitend beide zijden van de watergang met elkaar verbindt, teneinde de doorstroming van het water te garanderen.
c. aan artikel 17 van het bestemmingsplan wordt het volgende toegevoegd:
Lid 6. Parkeren
a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning wordt slechts verleend met inachtneming van de voorwaarde, dat voor woningen een parkeernorm van ten minste 2 parkeerplaatsen per woning geldt en dat per vrijstaande en twee-aan-eengebouwde woning ten minste 1 parkeerplaats op het eigen erf wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.27.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.28
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1212.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.30.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:246.