ECLI:NL:RBDHA:2023:19915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
629910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door bigamie en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiser schadevergoeding van gedaagde wegens onrechtmatige daad, specifiek bigamie. Eiser en gedaagde zijn op 1 januari 2004 in Las Vegas getrouwd, terwijl gedaagde ten tijde van dit huwelijk nog gehuwd was met een andere man. De rechtbank Den Haag heeft eerder geoordeeld dat het huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is vanwege de bigamie. Eiser stelt schade te hebben geleden door de onrechtmatige daad van gedaagde en vordert een schadevergoeding van € 869.315, wat gelijkstaat aan de waarde van een vermeende huwelijksgemeenschap. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat eiser niet in een betere vermogenspositie zou zijn geweest, zelfs als er geen onrechtmatige daad had plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat eiser geen schade heeft geleden en wijst de vordering tot schadevergoeding af. Daarnaast worden andere vorderingen van partijen behandeld, waaronder de verdeling van de overwaarde van een gezamenlijk huis en de inboedel. De rechtbank kent eiser een bedrag van € 13.204,55 toe als zijn aandeel in de overwaarde van de woning, maar wijst zijn vordering tot vergoeding van de inboedel af. Gedaagde's vorderingen tot opheffing van beslag en medewerking aan de opheffing van een gezamenlijke bankrekening worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van gedaagde tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad verjaard is. De proceskosten worden gecompenseerd, en de rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met de voorwaarde dat eiser een bankgarantie van € 15.000 stelt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/629910 / HA ZA 22-448
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. A.J. de Graaf te Papendrecht,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ( Ierland ),
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. R.A.M. Jorna te Den Haag.
Partijen worden hierna genoemd: ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Wat is de kern van de zaak?

1.1.
Op [datum 1] 2004 zijn partijen met elkaar getrouwd in Las Vegas (Nevada) in de Verenigde Staten (hierna: het Las Vegas huwelijk). Partijen hebben vervolgens samen een woning aan de [adres] in [plaats 3] (hierna: de woning aan de [adres] ) gekocht. In 2017 zijn partijen een echtscheidingsprocedure gestart bij de rechtbank Den Haag. In die procedure heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat zij in 1986 in Engeland met de heer [Naam] gehuwd is. Zij dacht dat zij officieel gescheiden was van [Naam] , maar lopende de echtscheidingsprocedure in 2017 is duidelijk geworden dat dit niet het geval is. De rechtbank Den Haag en, in hoger beroep, het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat [gedaagde] gehuwd was ten tijde van het Las Vegas huwelijk. Nu bigamie in Nevada niet is toegestaan, is het Las Vegas huwelijk niet rechtsgeldig. Partijen zijn vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om echtscheiding. Dat geldt ook voor het verzoek om verdeling van de huwelijksgemeenschap, nu die, bij het ontbreken van een rechtsgeldig huwelijk, niet tot stand gekomen is.
1.2.
In deze procedure vordert [eiser] een schadevergoeding omdat [gedaagde] onrechtmatig gehandeld heeft door te kwader trouw bigamie te plegen. Hierdoor heeft hij schade geleden. [eiser] stelt dat zijn schade gelijk is aan het bedrag waarop hij aanspraak zou hebben bij een verdeling als er geen sprake was van een nietig huwelijk
(€ 869.315). De rechtbank wijst deze vordering af, omdat ook in het geval geen sprake zou zijn geweest van een onrechtmatige daad, [eiser] niet in een betere (vermogens)positie zou hebben verkeerd. [eiser] heeft derhalve geen schade geleden en om die reden wordt zijn vordering afgewezen.
1.3.
Daarnaast hebben partijen nog diverse andere vorderingen ingesteld. De vordering van [eiser] tot betaling van helft van de overwaarde van de woning aan de [adres] wordt toegewezen. De vordering tot een vergoeding van de helft van de waarde van de inboedel wordt afgewezen. De vorderingen van [gedaagde] tot opheffing van het beslag op haar bankrekening en de medewerking van [eiser] tot opheffing van de gezamenlijke bankrekening worden toegewezen. De overige vorderingen van [gedaagde] zijn verjaard dan wel onvoldoende onderbouwd.

2.Hoe is de procedure verlopen?

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 maart 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 24 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overleggen productie, met productie 28 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 16 juni 2023, welke is aangehouden en alwaar tijdens de mondelinge behandeling een voorzetting bevolen is op 24 augustus 2023. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt en deze aantekeningen zijn in het procesdossier gevoegd;
- de akte overleggen producties aan de zijde van [eiser] , met de producties a tot en met e;
- de akte overleggen producties aan de zijde van [gedaagde] , met de producties 29 tot en met 34;
- het verzoek van [eiser] van 22 augustus 2023 om aanhouding van de mondelinge behandeling met een verklaring dat hij vanwege medische redenen niet op de rechtbank kan verschijnen;
- het bezwaar van [gedaagde] van 22 augustus 2023 tegen het verzoek om aanhouding;
- het bericht van de griffie van de rechtbank van 22 augustus 2023 dat het verzoek wordt gehonoreerd;
- het bericht van de rechtbank van 22 augustus 2023 dat het eerdere bericht van de griffie wordt ingetrokken en dat verzoek van [eiser] te algemeen is en dat hij het verzoek met een toereikende medische verklaring dient te onderbouwen;
- het bericht van de advocaat van [eiser] van 23 augustus 2023 met een aankondiging dat een medische verklaring wordt overgelegd;
- het bericht van de advocaat van [eiser] van 23 augustus 2023 met een nadere toelichting op de medische situatie van [eiser] ;
- het bericht van de rechtbank van 23 augustus 2023 van 16.58 uur dat, nu geen toereikende medische verklaring is overgelegd, de mondelinge behandeling doorgang vindt;
- het bericht van de advocaat van [eiser] van 17.01 uur met daaraan aangehecht een medische verklaring;
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023, alwaar [eiser] zelf niet verschenen is, maar zijn advocaat wel. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt en die zijn na de zitting van 24 augustus 2023 met partijen gedeeld;
- de instructie van de rechtbank aan [eiser] om ten aanzien van een drietal tijdens de voortgezette mondeling behandeling besproken punten een akte te nemen;
- de akte uitlaten aan de zijde van [eiser] ;
- de akte mededeling nieuwe feiten en omstandigheden met producties aan de zijde van [gedaagde] ;
- het bericht van de rechtbank met een instructie aan [eiser] om in een antwoordakte in te gaan op een aantal onderwerpen vermeld in de laatste akte van [gedaagde] ; en
- de antwoordakte van [eiser] .
2.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.Wat vorderen partijen?

3.1.
[eiser] vordert in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [gedaagde] € 16.000 uit de opbrengst van de verkoop van de woning aan de [adres] aan hem moet betalen;
te bepalen dat de gezamenlijke inboedel van partijen wordt toebedeeld aan [gedaagde] tegen een vergoeding van € 5.000;
te bepalen dat [gedaagde] een schadevergoeding van € 869.315 aan hem moet betalen; en
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] vordert in reconventie, na vermindering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het maritaal beslag op 2 augustus 2017 op de bankrekening van [gedaagde] van rechtswege is opgeheven;
[eiser] te veroordelen tot medewerking aan de opheffing van het beslag op de gezamenlijke rekening;
[eiser] te veroordelen tot betaling van € 6.795,45 ten titel van onverschuldigde in verband met het door [gedaagde] betaalde voorschot op de verdeling woning aan de [adres] ;
[eiser] te veroordelen tot betaling van € 29.505 ten titel van ongerechtvaardigde verrijking respectievelijk onrechtmatige daad wegens het toe-eigenen van kinderopvangtoeslag;
[eiser] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, wegens een onrechtmatige daad waardoor [gedaagde] onderneming heeft moeten staken;
[eiser] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten titel van ongerechtvaardigde verrijking wegens opnamen van de en/of rekening van partijen; en
veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de vorderingen. De rechtbank zal de onderbouwing van de vorderingen, het verweer en de relevante feiten hierna per vordering weergeven en beoordelen.

4.Op basis van welke stukken moet de rechtbank beslissen?

4.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling zal zij eerst moeten bepalen welke processtukken zij voor dit oordeel mag gebruiken. Hierover is een geschil ontstaan tussen partijen. In dit verband is het procesverloop in aanloop naar, tijdens en na afloop van de voorgezette mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 relevant. De voorzetting van de mondelinge behandeling was noodzakelijk omdat [gedaagde] , die geen Nederlands beheerst, voor de mondelinge behandeling op 15 juni 2023 een tolk Nederlands-Engels had geregeld die alleen maar bij het eerste deel van de zitting aanwezig kon zijn. Partijen hebben toen om een aanhouding en voortzetting van de mondelinge behandeling verzocht. Vervolgens heeft de rechtbank, in afstemming met partijen, bepaald dat de mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 wordt voortgezet.
4.2.
Op 22 augustus 2023, twee dagen voor die voortgezette mondelinge behandeling, heeft [eiser] verzocht om aanhouding omdat hij vanwege medische redenen niet op de zitting kan verschijnen. De rolrechter heeft vervolgens geoordeeld dat dit aanhoudingsverzoek onvoldoende onderbouwd is en heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om een toereikende medische verklaring in het geding te brengen. [eiser] heeft niet binnen de daarvoor gestelde termijn (23 augustus 2023 om 16.30 uur) een dergelijke verklaring overgelegd. De rolrechter heeft vervolgens beslist dat de voorgezette mondelinge behandeling doorgang zou vinden. Deze beslissing is op 23 augustus 2023 om 16.59 uur naar partijen gestuurd.
4.3.
Na deze beslissing heeft de advocaat van [eiser] om 17.01 uur bij haar reactie op de beslissing van de rolrechter alsnog een medische verklaring gedateerd 22 augustus 2023 in het geding gebracht, met de volgende voor de beoordeling relevante inhoud:

Dhr. [eiser] kan momenteel wegens [hier staat een doorgehaalde tekst, rb.] medische klachten niet op de rechtbank verschijnen. Ik hoop op uw begrip hiervoor. Het medisch advies is om op dit moment alle stress te vermijden en rust te nemen. Het bijwonen van een zitting (op de rechtbank of online) is schadelijk voor zijn herstel. Naar verwachting geldt dit voor zeker de komende drie maanden.
Deze verklaring heeft niet tot een andere beslissing van de rolrechter geleid.
4.4.
[eiser] is niet op de zitting verschenen. Zijn advocaat is wel verschenen.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] aangevoerd dat op 22 augustus 2023 een medische situatie is ontstaan waardoor de boel in elkaar geklapt is. [eiser] was er dusdanig slecht aan toe dat ook een vooroverleg van de zitting niet mogelijk was. Verder heeft de advocaat aangevoerd dat [eiser] 3 tot 6 weken absolute rust moet houden. Tijdens de zitting zijn ook producties besproken die in aanloop naar de voortgezette mondelinge behandeling in het geding gebracht zijn.
4.5.
De rechtbank heeft ter zitting, met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor en een volwaardig partijdebat, bepaald dat [eiser] op de rol van 20 september 2023 bij akte op een drietal specifieke punten een reactie mag geven. Deze instructie is als volgt verwoord:

1. Mevrouw [gedaagde] (hierna: gedaagde) heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het handschrift op het eerste blad van productie 32 van eiser is. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte op deze stelling te reageren.
2. Gedaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het handschrift op het bovenste deel van blad 2 bij productie 32 (het deel ‘30/9 … Fax= received’) van eiser is en dat het onderste deel door haarzelf beschreven is. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte op deze stelling te reageren.
3. Gedaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij in de periode dat de echtscheidingsprocedure liep en zij vanwege een zitting in Nederland moest zijn, zij de woning aan de [adres] heeft bezocht. Tijdens dat bezoek heeft zij, naast troep, een blauwe map op het bureau van eiser gevonden met daarin de in productie 32 opgenomen stukken. Is eiser bekend met het bestaan van de blauwe map? Zo ja, klopt de weergave van gedaagde van de inhoud van deze map? Heeft eiser kennis genomen van deze stukken? Zo ja, op welk moment?”
4.6.
[eiser] heeft bij akte een reactie gegeven. Op dezelfde datum heeft [gedaagde] een akte in het geding gebracht waarin zij onder andere heeft aangevoerd dat [eiser] de avond van de zitting op een terras in [plaats 3] aan het eten was met een vrouw en niet de indruk maakte dusdanig ziek te zijn dat hij geen zitting kan bijwonen, hij op 16 september 2023 heeft opgetreden in een theatervoorstelling en hij op 25 augustus 2023 een uitgebreid bericht geplaatst heeft op een internetforum over de oorlog in Oekraïne. Deze stellingen heeft zij onderbouwd met stukken. Uit voorgaande volgt, aldus [gedaagde] , dat [eiser] niet ziek was ten tijde van de voortgezette mondelinge behandeling en gewoon aanwezig kon zijn. Dit is in strijd met de waarheidsplicht. De rechtbank zou hieruit de gevolgtrekking moeten maken die zij geraden acht.
4.7.
De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren. Daarvoor heeft zij de volgende instructie gegeven:

De heer [eiser] krijgt […] de instructie om […] een akte van maximaal 3 pagina’s zonder producties te nemen, waarin hij de volgende vragen beantwoordt:

Is het juist dat hij op vrijdagavond 25 augustus 2023 uit eten was op een terras in [plaats 3] ?

Is het juist dat hij op 16 september 2023 heeft deelgenomen aan de theatervoorstelling “ […] ”? Zo ja, hebben nog repetities plaatsgevonden tussen 21 augustus 2023 en 16 september 2023? Zo ja, hoe vaak en hoe lang is er gerepeteerd?

Zijn de als productie E in het geding gebrachte bijdragen aan het internetforum […] van zijn hand?

Indien [eiser] een of meer van voorgaande vragen met ja heeft beantwoord, dan wenst de rechtbank een toelichting hoe dit zich verhoudt tot zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling, en de daarvoor gegeven verklaring, en de ter zitting namens hem gegeven verklaring dat hij voor een periode van 3 tot 6 weken absolute rust moet houden?
Buiten de beantwoording van bovenstaande vragen zal geen ruimte geboden worden voor het innemen van (nieuwe) stellingen.”
4.8.
Van die gelegenheid heeft [eiser] gebruik gemaakt. Hij heeft onder meer aangevoerd dat [gedaagde] ten onrechte aanneemt dat het advies dat hij een lange periode volledige rust moet houden behelst dat hij niet zijn huis uit mag komen en geen contacten zou mogen onderhouden. De kern van het advies van de arts aan [eiser] houdt in dat hij situaties van grote spanningen en stress voorlopig absoluut moet vermijden, maar dat activiteiten die energie geven, zoals acteren en theater, uit eten gaan met vrienden, sport en wandelen, juist bevorderlijk zijn voor zijn herstel. [eiser] erkent dat hij op 25 augustus 2023 uit eten was en dat hij op 16 september 2023 aan de door [gedaagde] genoemde voorstelling heeft meegedaan. Voor die voorstelling hebben op 5 en 9 september 2023 repetities plaatsgevonden. Ook de door [gedaagde] gestelde bijdrage aan een internetforum is van de hand van [eiser] .
4.9.
De rechtbank overweegt het volgende. Indien een partij de waarheidsplicht schendt dan ondermijnt dat de integriteit van de rechtsgang en de rechterlijke oordeelsvorming. Dit maakt dat een partij gedurende de gehele procedure een schending van de waarheidsplicht aan de orde kan stellen. Dat kan ook in afwijking van de door de rechtbank bepaalde volgorde van proceshandelingen. Gezien de ernst van het verwijt dient een schending van de waarheidsplicht wel deugdelijk onderbouwd te zijn. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] hierin geslaagd is. De door haar gestelde feiten en omstandigheden, die zij onderbouwd heeft met stukken en foto’s, doen sterk twijfelen aan de waarachtigheid van de verklaring dat [eiser] vanwege een medische situatie niet aanwezig kon zijn bij de voortgezette mondelinge behandeling. De rechtbank heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om op de verwijten van [gedaagde] te reageren. Dit recht is niet geschonden of beperkt door de vraagstelling van de rechtbank, zoals [eiser] lijkt te stellen, nu alle aspecten die relevant zijn voor de verdere beoordeling door de vraagstelling gedekt zijn. Bovendien heeft [eiser] niet concreet toegelicht op welke wijze hij door de vraagstelling beperkt is in zijn recht op wederhoor.
4.10.
De reactie van [eiser] heeft deze twijfel niet weggenomen. Bij de door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden kent de rechtbank het grootste gewicht toe aan de repetities voor en deelname aan een theatervoorstelling op 5, 9 respectievelijk 16 september 2023. Deze activiteiten zijn niet goed te rijmen met het medische advies om volledige rust te nemen, aangevuld met de verklaring van de advocaat van [eiser] ter zitting dat dit advies voor een periode van 3 tot 6 weken geldt. De enkele verklaring dat deze activiteiten [eiser] energie geven en derhalve bevorderlijk zijn voor zijn herstel, acht de rechtbank een onvoldoende toelichting. Ook heeft [eiser] niet toegelicht hoe de door hem ondernomen activiteiten in de periode rondom de voorgezette mondelinge behandeling zich verhouden tot de verklaring van zijn advocaat dat hij niet in staat was tot (enige) vooroverleg.
4.11.
De rechtbank concludeert dat [eiser] de waarheidsplicht van artikel 21 Rv geschonden heeft door te verklaren dat hij vanwege een medische situatie niet aanwezig kan zijn bij de voorgezette mondelinge behandeling. Deze schending wordt gesanctioneerd door het buiten beschouwing laten van de akte die [eiser] na de voortgezette mondelinge behandeling heeft genomen. [eiser] heeft deze gelegenheid immers gekregen omdat hij niet op de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn.

5.Wat is het oordeel van de rechtbank per vordering?

Onrechtmatige daad door bigamie te plegen (vordering 3 in conventie)
Wat zijn de relevante feiten?
5.1.
Voor de beoordeling van deze vordering zijn de volgende vaststaande feiten relevant.
5.1.1.
Op [datum 2] 1986 is [gedaagde] in Engeland getrouwd met de heer [Naam] . In 1991 is deze relatie feitelijk beëindigd, maar het huwelijk is nooit, in ieder geval niet ten tijde van het Las Vegas huwelijk, formeel ontbonden door echtscheiding.
5.1.2.
In 2002 zijn partijen een relatie begonnen. Beiden woonden toen in Nederland ( [plaats 1] en later [plaats 5] ).
5.1.3.
Op [datum 1] 2004 zijn partijen in Las Vegas in de Verenigde Staten met elkaar gehuwd.
5.1.4.
Het Las Vegas huwelijk is vermeld op het uittreksel BRP van partijen, ondanks dat nooit een huwelijksakte is ingeschreven in het huwelijksregister.
5.1.5.
In 2017 zijn partijen een echtscheidingsprocedure gestart. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 21 december 2018 (hierna: de beschikking van de rechtbank Den Haag) geoordeeld dat, vanwege het eerdere en niet ontbonden huwelijk met [Naam] , het Las Vegas huwelijk niet rechtsgeldig is.
5.1.6.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 22 december 2021 (hierna: de beschikking van het gerechtshof Den Haag) de beschikking van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. Ten aanzien van het Las Vegas huwelijk heeft het gerechtshof Den Haag overwogen:

Aangezien vast staat dat de vrouw ten tijde van de voltrekking van het Las Vegas huwelijk op [datum 1] 2004 nog gehuwd was met [Naam] en dit huwelijk, naar kan worden aangenomen, voor erkenning in aanmerking komt in Nevada, moet de conclusie zijn dat het Las Vegas huwelijk nietig is op grond van artikel 125.290 NRS [Nevada Revised Statutes,rb.]
. Deze nietigheid treedt volgens artikel 125.290 NRS van rechtswege in, zodat de nietigheid niet vastgesteld behoeft te worden in een gerechtelijke procedure (‘without any decree of divorce or annulment or other legal proceedings’). Dit betekent dat het Las Vegas huwelijk niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldig huwelijk volgens het recht van Nevada. Zonder een rechtsgeldig huwelijk kan geen sprake zijn van een echtscheiding. De man zal dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding.
Wat wordt gevorderd?
5.2.
[eiser] vordert een schadevergoeding van € 869.315 uit onrechtmatige daad omdat [gedaagde] , buiten zijn weten om, te kwader trouw bigamie gepleegd heeft. Hierdoor verkeerde hij in de veronderstelling dat er na het Las Vegas huwelijk een huwelijksgemeenschap was ontstaan en heeft hij jarenlang vanuit deze gedachte gehandeld. De door hem geleden schade staat gelijk aan het bedrag waarop hij aanspraak zou hebben in het geval wel sprake geweest zou zijn van een huwelijksgemeenschap en deze bij echtscheiding verdeeld zou worden. Volgens [eiser] moet de schadeberekening gebaseerd worden op (de (over)waarde van) een woning aan de [Straatnaam] in [plaats 5] en een woning in [plaats 6] van [gedaagde] , de aandelen van de onderneming van [gedaagde] en alle bankrekeningen van [gedaagde] . [gedaagde] voert verweer tegen deze vordering op meerdere gronden.
Is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over de vordering? Ja.
5.3.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om te oordelen over de vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad. [gedaagde] heeft de Britse nationaliteit en is woonachtig in Ierland . In dit geval moet de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bepaald worden aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Vo Brussel I bis) dat formeel, materieel en temporeel van toepassing is op onderhavige zaak. De huwelijksvoltrekking heeft in Nevada plaatsgevonden zodat het schadebrengende feit zich aldaar heeft voorgedaan. Op basis van Vo Brussel I bis is het gerecht in Nevada, aldus [gedaagde] .
5.4.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld moet worden aan de hand van Vo Brussel I bis. In artikel 7 onder b van Vo Brussel I bis is bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. In deze zaak heeft de onrechtmatige daad een grensoverschrijdend karakter. Het gestelde onrechtmatig handelen, het plegen van bigamie, heeft zich in Las Vegas (Nevada) voorgedaan, terwijl de gevolgen van dat gestelde onrechtmatig handelen en de vermeende schade, zijn opgetreden in Nederland waar partijen (voor en) na de huwelijksvoltrekking hun gewone woonplaats hadden en hun vermogen hebben opgebouwd. De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak een partij die stelt benadeeld te zijn door een dergelijke grensoverschrijdende onrechtmatige daad, de zaak zowel voor het gerecht van de plaats waar de onrechtmatige daad is gepleegd als de plaats waar de gevolgen van de schade intreden mag aanbrengen (zie HvJEG 30 november 1976, zaaknr. 21/76,
NJ1977, 494, m.nt. JCS (
Kalimijnen); en HvJEU 5 juni 2014, C-360/12, ECLI:EU:C:2014:1318,
NJ2015/67,
IER2015/16 (
Coty Germany/First Note Perfumes)). Nu partijen voor en na het Las Vegas huwelijk hun gewone woonplaats in Nederland hadden, is de gestelde schade ontstaan in Nederland. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van artikel 7 sub b Vo Brussel I bis.
Welk recht is van toepassing? Nederlands recht.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht het toepasselijke recht is.
Is sprake van een onrechtmatige daad? Ja.
5.6.
Voor de beoordeling wordt de beslissing van het gerechtshof Den Haag van 22 december 2021 dat sprake is van een niet rechtsgeldig huwelijk als uitgangspunt genomen. Tegen deze beschikking is geen cassatie ingesteld, zodat deze gezag van gewijsde heeft, ook voor deze procedure. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan de verweren van [gedaagde] dat zij dacht dat de huwelijksceremonie in Las Vegas louter ceremonieel was en dat zij niet wist dat sprake was van bigamie. Die verweren zijn ook aan de orde geweest in de procedure bij het gerechtshof Den Haag en toen finaal beoordeeld. Door dit strafrechtelijke verbod te schenden is gehandeld in strijd met een wettelijke verplichting. Dit is een onrechtmatige daad.
Heeft [eiser] schade geleden? Nee.
5.7.
Om tot een toewijzing van de vordering te kunnen komen is vereist dat [eiser] schade lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen. Voor deze beoordeling moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin onrechtmatig gehandeld is en de (hypothetische) situatie dat er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn. In de dagvaarding heeft [eiser] onder randnummer 12 aangevoerd, dat in het geval hij op de hoogte was geweest dat [gedaagde] nog gehuwd was, hij nimmer met haar in Las Vegas was gehuwd en dat hij voorts de nodige maatregelen had getroffen voor het regelen van het vermogen van partijen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] deze maatregelen toegelicht en aangevoerd dat er in dat geval huwelijkse voorwaarden of samenlevingsvoorwaarden zouden zijn opgesteld.
5.8.
De rechtbank overweegt dat op basis van de eigen stellingen van [eiser] niet duidelijk is dat in een situatie dat geen onrechtmatige daad gepleegd zou zijn, [eiser] in een betere (vermogensrechtelijke) positie zou verkeren dan nu. In dat geval zou [eiser] , naar eigen zeggen, immers niet met [gedaagde] zijn gehuwd zodat in het geheel geen gemeenschap zou zijn ontstaan. Ook in het geval partijen een samenlevingscontract zouden hebben gesloten, zou geen gemeenschap zijn ontstaan. De rechtbank overweegt dat de stelling van [eiser] dat partijen huwelijkse voorwaarden zouden hebben gesloten geen steun kan vinden in het recht, nu voor het opstellen van huwelijkse voorwaarden vereist is dat er een rechtsgeldig huwelijk gesloten is. Dat is in onderhavige situatie juist niet het geval.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat in de situatie dat er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, althans in de situatie dat [eiser] op de hoogte zou zijn geweest dat (ten tijde van het Las Vegas huwelijk) het huwelijk tussen [gedaagde] en [Naam] niet was ontbonden, [eiser] niet in een betere positie zou zijn geweest. Bovendien kan op grond van de door [eiser] aangedragen feiten en omstandigheden ook niet worden aangenomen dat [gedaagde] en hij – als bekend was dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van het Las Vegas huwelijk nog getrouwd was – partijen het destijds zo geregeld hadden dat zij over en weer aanspraak konden maken op de helft van elkaars vermogen.
5.10.
Nu de vordering reeds om deze reden niet kan slagen, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van de rest van het partijdebat. Derhalve kan in het midden blijven in welke mate partijen over en weer op de hoogte waren dat [gedaagde] officieel nog niet gescheiden was van [Naam] , op welke wijze de inschrijving van het huwelijk in Las Vegas bij de gemeente [plaats 3] verlopen is en in welke mate de onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
Vordering 3 in conventiewordt
afgewezen.
Verkoopopbrengst en inboedel [adres] (vordering 1 en 2 in conventie en vordering 3 in reconventie)
Wat wordt gevorderd?
5.11.
Partijen zijn samen, ieder voor de helft, eigenaar geweest van de woning aan de [adres] . Hierdoor is een eenvoudige gemeenschap ontstaan (zie art. 3:166 Burgerlijk Wetboek (BW)). Dat geldt ook voor de inboedel, voor zover deze voor gezamenlijke rekening is aangeschaft. De omstandigheid dat de rechtbank en het gerechtshof Den Haag geoordeeld hebben dat het huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is, en derhalve nooit een huwelijksgemeenschap tot stand gekomen is, maakt dit niet anders. De gemeenschap waarop de vordering ziet is immers ontstaan omdat partijen gezamenlijk eigenaar waren van de woning aan de [adres] . Deze woning is met een overwaarde van € 26.409,10 verkocht. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat de volledige overwaarde aan [gedaagde] is uitgekeerd.
Welke rechter is bevoegd en welk recht is van toepassing? De Nederlandse rechter en Nederlands recht.
5.12.
Op grond van art. 6 lid f Rv, waarin is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken, zoals onderhavige, over zakelijke rechten, is de Nederlandse rechter bevoegd om over deze vorderingen te oordelen. De vorderingen dienen naar Nederlands recht te worden beoordeeld.
Heeft [gedaagde] al een voorschot op de overwaarde van de woning aan [eiser] betaald? Nee.
5.13.
Niet in geschil is dat de overwaarde aan de gemeenschap toekomt en dat [eiser] aanspraak heeft op de helft van de overwaarde. [gedaagde] heeft echter als bevrijdend verweer aangevoerd dat zij op 31 oktober 2017 twee keer € 10.000 heeft overgemaakt aan [eiser] . Op de bankafschriften die zij heeft overgelegd staat de omschrijving ‘rekening-courant’. [eiser] heeft derhalve al zijn aandeel in de overwaarde ontvangen. Bovendien wil [gedaagde] het verschil tussen het door haar betaalde bedrag
(€ 20.000) en het deel van de overwaarde waarop [eiser] recht heeft (€ 13.204,55) terug. [eiser] heeft tegen het verweer ingebracht dat de betalingen niet zagen op de overwaarde.
5.14.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om voldoende aan te voeren dat de overboekingen die zij heeft gedaan, voorschotbetalingen zijn. Dat dit zo is, kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de omschrijving ‘rekening-courant’. Verder volgt uit de stelling van [gedaagde] dat ten tijde van de overboekingen al sprake was van een geëscaleerd conflict en zij onder grote druk stond, juist het belang van een zorgvuldige keuze voor de omschrijving van de betaling worden. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook niet in haar stelling dat zij onder deze druk voor een onjuiste omschrijving van de betalingen gekozen heeft. Verder laat de rechtbank meewegen dat uit de afrekennota van die notaris die in het geding gebracht is, volgt dat de woning aan de [adres] pas op 13 februari 2019 getransporteerd is. Dat betekent dat tussen de betalingen van tweemaal € 10.000 en het transport een periode van jaar en drie maanden gelegen is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan uit dit tijdsverloop niet zonder meer een verband tussen de betalingen en het transport worden aangenomen. [gedaagde] heeft verder niets aangevoerd ter ondersteuning van haar standpunt.
5.15.
De rechtbank concludeert dan ook dat [eiser] zijn aandeel in de overwaarde van de woning aan de [adres] nog niet heeft ontvangen.
Vordering 1 in conventiewordt
toegewezentot een bedrag van
€ 13.204,55, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Nu de betaling van twee keer € 10.000 niet in verband gebracht kan worden met de verdeling van de overwaarde van de [adres] , is er ook geen grond voor terugbetaling van het verschil tussen € 13.204,55 en € 20.000 als onverschuldigd betaald. De
vordering in reconventie onder 3wordt
afgewezen.
Kan [eiser] aanspraak maken op een vergoeding voor de inboedel? Nee.
5.16.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] hem niet in de gelegenheid gesteld heeft de helft van de inboedel van de [adres] mee te nemen en dat zij de gezamenlijke inboedel heeft gehouden. Hij maakt aanspraak op een overbedelingsvergoeding van € 5.000. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij praktisch de hele inboedel van haar eigen geld heeft gekocht, en deze inboedel dus in haar vermogen valt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij bonnen in het geding gebracht. Daarnaast heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat zij de woning aan de [adres] in 2015 verlaten heeft, met achterlating van de inboedel, en dat [eiser] vanaf toen de beschikking over de inboedel had. [gedaagde] is sindsdien niet meer in de woning geweest.
5.17.
De rechtbank
wijst vordering 2 in conventie af. Het had gezien het specifieke en onderbouwde verweer van [gedaagde] op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, zodat hij onvoldoende gesteld heeft dat sprake is van een gezamenlijke inboedel en, voor zover daarvan sprake is, dat [gedaagde] deze vervolgens heeft toegeëigend.
Opheffen maritaal beslag bankrekening (vordering 1 in reconventie)
Wat wordt gevorderd?
5.18.
Op 2 oktober 2017 heeft [eiser] maritaal beslag gelegd op de bankrekening [rekeningnummer 1] die op naam van [gedaagde] staat. [gedaagde] vordert een verklaring voor recht dit beslag van rechtswege is opgeheven. Hieraan heeft zij primair ten grondslag gelegd dat de vordering van [eiser] in de hoofdzaak moet worden afgewezen en subsidiair dat er geen huwelijksgemeenschap bestaan heeft en [eiser] derhalve geen verdelingsvordering heeft.
Wat oordeelt de rechtbank? Beslag van rechtswege opgeheven.
5.19.
Niet in geschil is dat uitsluitend maritaal beslag op de voet van art. 768 Rv gelegd is. Het maritaal beslag is een bijzondere vorm van conservatoir beslag en strekt niet tot verhaal, afgifte of levering van goederen, maar beoogt de gemeenschappelijke goederen bijeen te houden. Nu het huwelijk van partijen in Las Vegas nietig is, is nooit een huwelijksgemeenschap tot stand gekomen. Bij het ontbreken van een huwelijk(sgemeenschap) ontbreekt ook een rechtsgrond voor het leggen van maritaal beslag. De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen.
Medewerking aan opheffing gezamenlijke bankrekening (vordering 2 in reconventie)
Wat wordt gevorderd?
5.20.
[gedaagde] vordert dat [eiser] veroordeeld wordt tot medewerking aan de opheffing van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] , op straffe van een dwangsom. [eiser] heeft aangevoerd geen bezwaar te hebben tegen opheffing van de bankrekening.
Wat oordeelt de rechtbank? Toewijzen, maar met voorwaarden aan de dwangsom.
5.21.
Hoewel partijen de rechtbank niet hebben kunnen uitleggen waarom zij er niet in geslaagd zijn de bankrekening op te heffen, begrijpt de rechtbank wel dat er tussen hen een impasse ontstaan is. Om die te doorbreken zal de rechtbank de vordering toewijzen. De gevorderde dwangsom zal op de in het dictum vermelde wijze worden toegewezen, maar hieraan wordt wel de opschortende voorwaarde verbonden dat deze pas verschuldigd is twee weken na het moment waarop [gedaagde] alle handelingen heeft verricht die van haar kant nodig zijn om de bankrekening op te heffen en [eiser] hiervan door haar – al dan niet via tussenkomst van advocaten – op de hoogte is gesteld, en [eiser] vervolgens nalaat de vereiste handelingen te verrichten.
Kinderopvangtoeslag (vordering 4 in reconventie)
Wat wordt gevorderd?
5.22.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 29.504,00 van [eiser] . Dit bedrag ziet op kinderopvangtoeslaguitkeringen die [eiser] op naam van [gedaagde] heeft aangevraagd over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. [eiser] heeft deze bedragen aan zichzelf laten uitkeren en vervolgens voor zichzelf gebruikt, aldus [gedaagde] . Omdat partijen niet in aanmerking kwamen voor kinderopvangtoeslag, heeft de Belastingdienst dit bedrag via verschillende beschikkingen teruggevorderd. De laatste terugbetalingsvordering dateert van 29 oktober 2015. [gedaagde] heeft deze bedragen terugbetaald. Deze handelwijze is onrechtmatig, aldus [gedaagde] , en de schade dient vergoed te worden door [eiser] .
Wat oordeelt de rechtbank? Deze vordering is verjaard.
5.23.
Het meest verstrekkende verweer van [eiser] is dat de vordering verjaard is. Dit verweer slaagt. De verjaringstermijn voor een vordering uit onrechtmatige daad bedraagt vijf jaar vanaf het moment dat de benadeelde bekend is met schade en de daarvoor aansprakelijke persoon (zie art. 3:310 lid 1 BW). Uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat de onrechtmatige daad gepleegd zou zijn in 2011, 2012, 2013 en 2014. Uit de terugbetalingsbeschikkingen die [gedaagde] in het geding gebracht heeft kan worden afgeleid dat zij in ieder geval op 29 oktober 2015 op de hoogte was van de verplichting tot terugbetaling van de laatste termijn en daarmee van de omvang van de gestelde schade. Voor zover deze terugbetalingen kunnen worden aangemerkt als schade die het gevolg is van onrechtmatig handelen van [eiser] , dan geldt dat de laatste verjaringstermijn voor deze terugbetalingsvorderingen is aangevangen op 30 oktober 2015 en is geëindigd op 30 oktober 2020. Gesteld noch gebleken is dat deze termijn gestuit is. [gedaagde] heeft haar vordering bij eis in reconventie van 10 augustus 2022 genomen. Dit is na de hiervoor genoemde verjaringstermijn, zodat
vordering 4 in reconventieverjaard is en om die reden wordt
afgewezen. Bij deze stand van zaken kan verder in het midden blijven wat zich feitelijk heeft voorgedaan en of [eiser] onrechtmatig gehandeld heeft.
Schade onderneming (vordering 5 in reconventie)
Wat wordt gevorderd?
5.24.
[gedaagde] heeft onder verwijzing naar een eigen persoonlijk relaas over haar onderneming en haar relatie met [eiser] (productie 27 bij conclusie van antwoord /eis in reconventie) gesteld dat zij door het onrechtmatig handelen van [eiser] haar onderneming voor bijna niets heeft moeten verkopen. [eiser] is aansprakelijk voor deze schade. De hoogte van deze schade dient in een vervolgprocedure te worden vastgesteld. [eiser] betwist deze vordering.
Wat oordeelt de rechtbank? De vordering is onvoldoende onderbouwd.
5.25.
De rechtbank overweegt dat een verstrekkende vordering als de onderhavige deugdelijk onderbouwd dient te worden. In het bijzonder dient te worden toegelicht welke concrete handelingen hebben geleid tot de gestelde schade en welk causaal verband tussen beide bestaat. Dit geldt te meer nu [eiser] geen bestuurlijke of leidinggevende rol vervuld heeft binnen de onderneming van [gedaagde] . [gedaagde] heeft nagelaten om haar verwijten aan het adres van [eiser] van een voldoende juridische onderbouwing te voorzien. Bovendien geldt dat een groot deel van de verwijten aan het adres van [eiser] betrekking heeft op de situatie vanaf het moment dat [gedaagde] in Ierland woont en haar onderneming in Nederland gestaakt heeft. Deze handelingen hebben niet kunnen bijdragen aan de gestelde schade aan de onderneming. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en daarom wordt
vordering 5 in reconventie afgewezen.
Ongerechtvaardigde verrijking opnames bankrekening (vordering 6 in reconventie)
5.26.
Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (zie ook de beoordeling onder 5.20 en 5.21). Deze bankrekening is gebruikt voor de betaling van kosten voor de gezamenlijke huishouding, waaronder de hypotheek van de woning aan de [adres] . [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat zij ieder maandelijks € 1.250 zouden storten op deze rekening, maar dat [eiser] die verplichting niet is nagekomen. Verder heeft [eiser] volgens [gedaagde] de gezamenlijke bankrekening veelvuldig gebruikt voor diverse privébetalingen. Hiermee heeft [eiser] zich ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [gedaagde] . Ter onderbouwing van haar vordering heeft [gedaagde] een overzicht van het verloop van de gezamenlijke bankrekening over de periode 2010-2017 in het geding gebracht en daarin in de laatste kolom vermeld welke opnames “
unauthorised” zijn gedaan.
Is deze vordering verjaard? Grotendeels en de rest is onvoldoende onderbouwd.
5.27.
[eiser] heeft de feiten die [gedaagde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd betwist. Bovendien heeft hij aangevoerd dat de vordering verjaard is. Dit verjaringsverweer slaagt. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart na verloop van vijf jaar, volgend op de dag waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is of had kunnen zijn. [gedaagde] had rechtstreeks toegang tot de gezamenlijke bankrekening en kon dus zien welke – in haar ogen ongerechtvaardigde – opnames zijn gedaan. Dat betekent dat zij op dat moment waarop de opname gedaan is, zij bekend was met zowel de schade als de aansprakelijke persoon. De stelling van [gedaagde] dat zij nu pas in het kader van deze procedure in staat is om een overzicht te maken, en dat om die reden de verjaringstermijn pas tijdens de procedure is gaan lopen, gaat dan ook niet op. De vordering tot terugbetaling is ingesteld bij conclusie van antwoord en eis in reconventie die genomen is op de rol van 10 augustus 2022. Niet gebleken is dat [gedaagde] eerder aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van door haar geleden schade. Dat betekent dat het deel van de vordering die ziet op periode tot en met 9 augustus 2017 verjaard is.
5.28.
Op basis van het eigen overzicht van [gedaagde] zijn twee bedragen/omschrijvingen mogelijk niet verjaard. In augustus 2017 is vermeld ‘
922 [Deurwaarderskantoor] . Uses this account to pay for seizure of my other accounts’. Deze omschrijving behoeft een nadere toelichting om te kunnen beoordelen of sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking. Daarnaast is in oktober 2017 vermeld ‘
Ziggo repay 180’. Deze omschrijving suggereert dat juist sprake is van een creditering en eenzelfde bedrag is ook als inkomend bedrag genoteerd. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank dan ook niet concluderen dat deze betaling een ongerechtvaardigde verrijking oplevert. Nu beide betalingen onvoldoende onderbouwd zijn, wordt ook
vordering 6 in reconventie afgewezen.
Proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad verklaring
5.29.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn, in conventie en reconventie, en zij een affectieve relatie hebben gehad, worden de proceskosten over en weer gecompenseerd.
5.30.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd in het geval de vordering van [eiser] toegewezen wordt, zij zeker in hoger beroep zal komen en executie van het vonnis tot haar faillissement zal leiden. Subsidiair heeft zij verzocht om met toepassing van artikel 233 lid 3 Rv het stellen van zekerheid als voorwaarde aan het vonnis te verbinden.
5.31.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat executie van het vonnis verstrekkende (financiële) gevolgen heeft voor [gedaagde] onvoldoende is om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring te weigeren. Wel zal de rechtbank bepalen dat [eiser] zekerheid moet stellen voor een bedrag van € 15.000 in de vorm van een bankgarantie. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat sprake is van een hoog opgelopen conflict tussen partijen en verharde rechtsstrijd. Bovendien wonen partijen ieder in een ander land, hetgeen zowel de executie evenals een eventuele restitutie compliceert en risico’s met zich meebrengt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 13.204,55 aan [eiser] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
verklaart het vonnis ten aanzien van de veroordeling onder 6.1 uitvoerbaar bij voorraad, maar bepaalt dat [eiser] bij executie een bankgarantie van € 15.000 dient te stellen ten behoeve van [gedaagde] tot het moment dat onherroepelijk beslist is over de vorderingen in onderhavige zaak;
in reconventie
6.3.
verklaart voor recht dat het maritaal beslag dat [eiser] op 2 augustus 2017 heeft doen leggen op de bankrekening van [gedaagde] met nummer [rekeningnummer 1] van rechtswege is opgeheven;
6.4.
veroordeelt [eiser] zijn volledige medewerking te verlenen aan het opheffen van de bankrekening van [gedaagde] met nummer [rekeningnummer 2] , en daartoe alle formaliteiten te vervullen en stukken ter beschikking te stellen waar de bank om vraagt, onder de opschortende voorwaarde zoals verwoord in randnummer 5.21 van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 250 per dag, voor elke dag of deel daarvan dat de man niet voldoet aan het gevorderde, met een maximum € 5.000;
6.5.
verklaart het vonnis ten aanzien van de veroordeling onder 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt; en
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023.