ECLI:NL:RBDHA:2023:19911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voorschriften omgevingsvergunning voor keldervergroting

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de voorschriften die zijn verbonden aan de verleende omgevingsvergunning voor het vergroten van zijn kelder. De rechtbank Den Haag heeft op 8 december 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had op 11 april 2021 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 19 juli 2021 werd verleend. Eiser was het niet eens met enkele voorschriften, waaronder de eis voor thermische isolatie en het vereiste dat het veiligheidsplan een constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging moest bevatten. De rechtbank oordeelde dat de eisen voor thermische isolatie voortvloeien uit de door eiser zelf ingediende bouwtekeningen en dat verweerder in redelijkheid de eis voor het veiligheidsplan heeft kunnen stellen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder al een besluit had genomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser tegen het besluit van 6 januari 2022 ongegrond was, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugkreeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een woning door het vergroten van de kelder.
Bij besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Hierbij zijn een aantal voorschriften uit de vergunning gehaald.
Op 18 januari 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door ing. R.J. van Schie.

Waar gaat de zaak over?

1. Eiser heeft op 11 april 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het veranderen van zijn woning door het vergroten van de kelder. Eiser wil zijn kruipruimte uitgraven.
1.1.
Verweerder heeft eiser bij brief gevraagd zijn bouwtekeningen aan te passen omdat volgens verweerder onvoldoende duidelijk was of aan de nieuwbouweis voor isoleren werd voldaan. Eiser heeft zijn bouwtekeningen vervolgens aangepast. Uit de nieuwe bouwtekeningen volgt dat eiser de muren en de vloer van de kelder zou isoleren.
1.2.
Bij het primaire besluit van 19 juli 2021 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit. Verweerder heeft een aantal voorschriften aan de vergunning verbonden, waaronder het voorschrift dat het veiligheidsplan een constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging moet bevatten.
1.3.
Eiser is het niet eens met een aantal van deze voorschriften en heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Volgens eiser moet hij onder meer ten onrechte voldoen aan de nieuwbouweis voor isoleren en kon het voorschrift met betrekking tot de funderingsverlaging niet worden gesteld. Na de indiening van het bezwaar heeft verweerder aangegeven dat de beslistermijn met zes weken zou worden verlengd.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 6 januari 2022 heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herroepen. Hierbij heeft verweerder een aantal standaardvoorschriften uit de verleende omgevingsvergunning verwijderd. Het voorschrift dat het veiligheidsplan een constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging moet bevatten is aan de omgevingsvergunning verbonden gebleven.

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
2. Eiser heeft op 18 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar. Eiser heeft toegelicht dat het besluit van 6 januari 2022 hem op dat moment nog niet had bereikt.
2.1.
Nu verweerder reeds een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, heeft hij geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het besluit van 6 januari 2022
3. Het beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het besluit van 6 januari 2022. Eiser is het niet eens met dit besluit. Eiser meent ten eerste recht te hebben op een dwangsom omdat het besluit van 6 januari te laat is genomen. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte moet voldoen aan de nieuwbouweis voor isoleren. Eiser benadrukt dat de kelder niet bedoeld is om in te verblijven en dat de kelder erg oud is. Als hij van verweerder al moet isoleren, wil hij dat doen op een manier die afwijkt van de ingediende bouwtekeningen. Daarnaast voert eiser aan dat het voorschrift dat het veiligheidsplan een constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging moet bevatten ten onrechte is gesteld. Van een funderingsverlaging is immers geen sprake.
Recht op een bestuurlijke dwangsom
4. De rechtbank stelt het volgende vast. Het primaire besluit is op 19 juli 2021 genomen. De bezwaartermijn is gaan lopen op 20 juli 2021 en eindigde zes weken later, op 30 augustus 2021. De termijn voor verweerder om te beslissen op het bezwaar van eiser is gaan lopen op 31 augustus 2021. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedroeg deze termijn twaalf weken, aangezien verweerder een commissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb heeft ingesteld. Verweerder heeft verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid in artikel 7:10, derde lid, van de Awb om de termijn met zes weken te verdagen, waardoor de beslistermijn afliep op 3 januari 2022.
4.1.
Eiser heeft verweerder op 7 december 2021 in gebreke gesteld. Uit vaste rechtspraak volgt dat een ingebrekestelling pas kan plaatsvinden op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit. Op 7 december 2021 was de beslistermijn nog niet verlopen, zodat geen sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Eisers betoog dat de verdaging van de beslistermijn met zes weken niet had mogen plaatsvinden – en de ingebrekestelling daarom niet te vroeg was – slaagt niet. Dat volgens eiser bij de indiening van het bezwaarschrift alle relevante feiten en omstandigheden al bekend waren, maakt niet dat verweerder de beslistermijn niet met zes weken mocht verdagen. Uit vaste rechtspraak volgt immers dat dit een bevoegdheid is van een bestuursorgaan waarvan de toepassing niet hoeft te worden gemotiveerd.
4.2.
Eiser heeft verweerder op 4 januari opnieuw in gebreke gesteld. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb heeft verweerder na ontvangst van de ingebrekestelling nog twee weken om het besluit te nemen. Als verweerder binnen die twee weken een besluit neemt, is verweerder aan eiser geen dwangsom verschuldigd. De rechtbank constateert dat verweerder op 6 januari een besluit heeft genomen. Daarmee waren de bedoelde twee weken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen nog niet verstreken. Verweerder is aan eiser daarom geen dwangsom verschuldigd. Eisers betoog dat het besluit hem per email is verzonden, en dat hij aan verweerder had aangegeven moeilijk bereikbaar te zijn per email, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt niet weg dat het besluit op tijd is genomen.
Constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte in de vergunning heeft opgenomen dat eiser in het veiligheidsplan een constructievoorstel en uitvoeringsplan voor een funderingsverlaging moet opnemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat funderingen zijn ontworpen om gewicht te dragen, en niet om zijdelingse belastingen op te vangen. Als in de buurt van een fundering gewerkt wordt, zeker als er grond ontgraven wordt, dan is dit een risico en is het nodig om de bestaande fundering te bekijken en de invloed van de werkzaamheden daarop te bepalen. Op basis van deze toelichting heeft verweerder het voorschrift aan de vergunning verbonden. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting van verweerder. Verweerder heeft overigens ter zitting toegelicht dat eiser aan het voorschrift voldoet met de tekeningen die zijn ingediend.
Nieuwbouweis voor isoleren
6. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat het bestreden besluit vernietigd zou moeten worden omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag moet voldoen aan de nieuwbouweis voor isoleren.
6.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het vergroten van de kelder moet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Door de vergroting van de kelder wordt het hoofdgebouw immers uitgebreid. In artikel 5.6, derde lid, van het Bouwbesluit staat dat op het geheel oprichten of geheel vernieuwen van een bijbehorend bouwwerk de voorschriften van artikel 5.3, eerste tot en met tiende lid, van het Bouwbesluit over thermische isolatie van overeenkomstige toepassing zijn. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan van eiser moet voldoen aan de isolatie-eis in artikel 5.3, zesde lid, van het Bouwbesluit.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan van eiser voldoet aan de eisen voor thermische isolatie als bedoeld in artikel 5.3, zesde lid, van het Bouwbesluit. Verweerder heeft daarom terecht kunnen concluderen dat het bouwplan op dit punt voldoet aan het Bouwbesluit en dat de omgevingsvergunning moest worden verleend. Van een gebrek in het bestreden besluit is geen sprake. Dat verweerder volgens eiser niet voldoende duidelijk in het besluit heeft aangegeven op basis van welk wetsartikel de kelder moet worden geïsoleerd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder had eiser hierover wellicht beter kunnen inlichten, maar dat betekent niet dat verweerder niet had mogen toetsen aan de eisen voor thermische isolatie in het Bouwbesluit of dat het bestreden besluit om een andere reden onrechtmatig is.
6.3.
Het is de rechtbank tijdens de zitting duidelijk geworden dat eiser eigenlijk terug wil naar de oorspronkelijk ingediende bouwtekeningen of op een andere manier aan de eisen voor thermische isolatie wil voldoen. Dit is echter in de deze procedure niet haalbaar. Eiser heeft immers zelf de aangepaste bouwtekeningen ingediend en op basis van die tekeningen heeft verweerder de vergunning verleend. Zoals hiervoor is overwogen zit er geen gebrek aan de verlening van de vergunning. De rechtbank heeft daarom geen mogelijkheid om het bestreden besluit te vernietigen. Als eiser op een andere manier aan de eisen voor thermische isolatie wil voldoen, zal hij een nieuwe aanvraag bij verweerder moeten indienen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiser tegen het besluit van 6 januari 2022 is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- Verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- Verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 6 januari 2022, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.