ECLI:NL:RBDHA:2023:19907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/6087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een uitkijktoren in een familiepark

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Drievliet Exploitatie B.V. tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een uitkijktoren in het familiepark Drievliet. De aanvraag was aanvankelijk goedgekeurd, maar na een bezwaarschrift van een derde-partij heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de vergunning herroepen en geweigerd. De rechtbank heeft op 20 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, verweerder en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning niet terecht was. Eiseres betoogde dat de uitkijktoren geen uitbreiding van het attractiepark vormt en dat deze past binnen de bestemming "Recreatie-1". De rechtbank oordeelt dat de uitkijktoren moet worden gezien als een bouwwerk ten behoeve van recreatie en dat verweerder had moeten toetsen of de uitkijktoren binnen de bestemming "Recreatie-1" past. De rechtbank wijst erop dat de uitkijktoren niet kan worden gekwalificeerd als een attractie in juridische zin, waardoor de verplichting om deze binnen de bestemming "Cultuur en Ontspanning" te realiseren niet van toepassing is.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de derde-partij, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden en de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.674,- betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

Drievliet Exploitatie B.V., uit Den Haag, eiseres

(gemachtigden: mr. P. de Vries en E. Goudriaan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats]

(gemachtigde: mr. J.C.L. de Bruijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een uitkijktoren in het familiepark Drievliet.
1.1.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning in eerste instantie verleend met het besluit van 25 mei 2020 (primaire besluit). Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de derde-partij heeft verweerder met het bestreden besluit van 24 augustus 2022 het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: de gemachtigden van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de derde-partij met zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is de exploitant van familiepark Drievliet aan de Jan Thijssenweg 16. Zij heeft op 12 maart 2020 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een uitkijktoren op het perceel kadastraal bekend als gemeente ’s-Gravenhage, sectie BK, nr. 3707 (het perceel). Met het primaire besluit heeft verweerder deze omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de uitkijktoren een fysieke uitbreiding is van het attractiepark van Drievliet en daarom in strijd is met de bestemming “Recreatie-1” uit de beheersverordening ’Vlietzone’ (de beheersverordening).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Strijd met de beheersverordening?
4. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bouw van de uitkijktoren in strijd is met de bestemming “Recreatie-1”. Volgens eiseres is een uitkijktoren een bouwwerk ten behoeve van recreatie. Van een uitbreiding van het attractiepark is geen sprake. Het perceel ligt binnen het familiepark Drievliet. Het is planologisch zo geregeld dat er in het familiepark een zonering is aangebracht waarbij de gronden met de bestemming “Cultuur en Ontspanning” mogen worden gebruikt voor attracties en de gronden met de bestemming “Recreatie-1” mogen worden gebruikt voor onder meer (intensieve) recreatieve doeleinden. Volgens eiseres kan de uitkijktoren niet worden gezien als een attractie in juridische zin. Daarom is eiseres niet verplicht om de uitkijktoren te realiseren op de gronden met de bestemming ‘Cultuur en Ontspanning’.
4.1.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de uitkijktoren deel uitmaakt van het attractiepark en alleen toegankelijk is via het familiepark Drievliet. Er is daarom sprake van een fysieke uitbreiding van het familiepark Drievliet op gronden met de bestemming ‘Recreatie-1’. Deze uitbreiding is in strijd met het conserverende karakter van de beheersverordening.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat op de gronden van het familiepark Drievliet twee verschillende bestemmingsplannen gelden. Op het oostelijke deel van het familiepark geldt het bestemmingsplan ‘Rotterdamsebaan’. Dit deel van het familiepark heeft de bestemming “Cultuur en Ontspanning” en hier is op grond van artikel 6.1 van de planregels een attractiepark toegestaan. Op dit deel van het familiepark staan attracties, zoals de achtbanen. Op het westelijk deel van het familiepark, waar het perceel ligt waarop de uitkijktoren moet komen, geldt de beheersverordening. Dit deel van het familiepark heeft de bestemming “Recreatie-1” en op grond van artikel 19.1, onder a, van de planregels zijn op deze gronden (intensieve) recreatieve doeleinden met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
4.3.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat door het plaatsen van een uitkijktoren per definitie sprake is van een uitbreiding van het familiepark. Immers, het perceel is al onderdeel van het familiepark zodat alleen al daarom van een uitbreiding geen sprake is. De twee verschillende bestemmingsplannen zorgen dat op het familiepark een zonering geldt, waarbij de attracties moeten worden gerealiseerd binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning” en waarbij andere activiteiten, die geen attracties zijn, kunnen worden gerealiseerd binnen de bestemming “Recreatie-1”. Verweerder lijkt er vanuit te zijn gegaan dat eiseres alle activiteiten moet ontwikkelen binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning”, maar dit volgt niet uit de systematiek van de bestemmingsplannen. Eiseres mag op grond van de beheersverordening het perceel gebruiken voor (intensieve) recreatieve doeleinden. Verweerder had daarom moeten toetsen of een uitkijktoren past binnen de bestemming “Recreatie-1”, dan wel of dit moet worden gezien als een attractie en op grond van de zonering moet worden gerealiseerd binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning”.
4.4.
De rechtbank overweegt dat in de beheersverordening het begrip (intensieve) recreatieve doeleinden niet is gedefinieerd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] moet in dat geval worden aangesloten bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder dit begrip wordt verstaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het ‘Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal’. Onder het begrip ‘recreatie’ wordt verstaan: ‘zijn vrije tijd besteden; zich ontspannen’. Onder (intensieve) recreatieve doeleinden moet dus worden verstaan (intensieve) vormen van vrijetijdsbesteding of ontspanning. De rechtbank overweegt dat een uitkijktoren moet worden gezien als een bouwwerk ten behoeve van vrijetijdsbesteding of ontspanning. Dit betekent dat de uitkijktoren past binnen de bestemming “Recreatie-1”.
4.5.
De rechtbank overweegt verder dat het begrip attractiepark in het bestemmingsplan “Rotterdamsebaan” ook niet is gedefinieerd. Volgens het ‘Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal’ is dit een terrein waarop je attracties kunt bezoeken. Verweerder heeft op de zitting betoogd dat het begrip ‘attractie’ moet worden gedefinieerd als ‘mogelijkheid tot vermaak’. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet. In het algemeen spraakgebruik wordt het begrip attractie beperkter opgevat dan ‘mogelijkheid tot vermaak’. Een dergelijke ruime definitie zou bovendien betekenen dat de ‘mogelijkheden tot vermaak’ op grond van de zonering van het familiepark moeten worden gerealiseerd binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning”. Dit maakt dat binnen de bestemming “Recreatie -1” vrijwel niets meer mogelijk is. De rechtbank overweegt dat dit niet de bedoeling van de planwetgever kan zijn geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de betekenis van het begrip attractie, in aansluiting van het betoog van eiseres, aan te sluiten bij de definitie uit het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen: “Al dan niet permanent geïnstalleerde inrichting ter voortbeweging van personen, die bestemd is voor vermaak of ontspanning en die aangedreven wordt door een niet-menselijke energiebron.” Bij een uitkijktoren is geen sprake van aandrijving door een niet-menselijke energiebron. Dit betekent dat de uitkijktoren niet kan worden gezien als ‘attractie’ van een attractiepark, zoals bedoeld in het bestemmingsplan “Rotterdamsebaan”. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres, vanwege de zonering, verplicht is de uitkijktoren te realiseren binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning”.
4.6.
Dat verweerder eerder een omgevingsvergunning voor een springkussen op het perceel met de bestemming ‘Recreatie-1’ heeft afgewezen, leidt niet tot een ander oordeel. Een springkussen is immers aangedreven door een mechanische pomp, waardoor dit wel valt onder de definitie van attractie. Dit betekent dat van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en moet worden vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van de derde-partij met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden met betrekking tot het beroep ter hoogte van € 365,-. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:256.