ECLI:NL:RBDHA:2023:19886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.35431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had echter besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat de lidstaat waar de asielzoeker eerder een aanvraag heeft ingediend, verantwoordelijk is voor de verdere behandeling.

De eiser betwistte de beslissing van de staatssecretaris en voerde aan dat hij geen asielaanvraag in Kroatië had ingediend, maar gedwongen vingerafdrukken had moeten afstaan. Hij vreesde dat zijn overdracht aan Kroatië zou leiden tot een behandeling in strijd met de mensenrechten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat Kroatië de verantwoordelijkheid had, aangezien de gegevens in Eurodac bevestigden dat de eiser eerder in Kroatië een asielaanvraag had gedaan.

De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, wat hij niet had kunnen doen. De rechtbank volgde de lijn van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die had geoordeeld dat de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië weer mogelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35431

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Ilmi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 15 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser al eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 23 augustus 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië. Hij werd gedwongen vingerafdrukken af te staan en hij wist niet dat dit verband hield met een asielaanvraag. Ter zitting heeft eiser nog aangevuld dat ook van zijn vriend, met wie hij samen naar Nederland is gereisd, vingerafdrukken zijn afgenomen. De aanvraag van die vriend is wel in Nederland inhoudelijk in behandeling genomen. Eiser vreest bij overdracht aan Kroatië voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Hij stelt dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan gelet op het aanhoudende gebrek aan opvangcapaciteit. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bovendien niet deelbaar. Eiser beroept zich tot slot op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 8 november 2023. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de gegevens in Eurodac blijkt dat eiser in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Verweerder stelt terecht dat uit vaste jurisprudentie [6] volgt dat verweerder ervan mag uitgaan dat de informatie uit Eurodac juist is. De rechtbank volgt eisers stelling dat hij geen asielaanvraag heeft gedaan in Kroatië dan ook niet. Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dat beroep niet. Immers, eiser heeft zijn stelling niet met documenten onderbouwd en heeft niet onderbouwd dat het een vergelijkbaar geval betreft.
6 Bij uitspraak van 13 september 2023 [7] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat het overdragen van vreemdelingen aan Kroatië weer mogelijk is. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken. Dat eiser gedwongen is of zou zijn geweest in Kroatië vingerafdrukken af te geven leidt niet tot de conclusie dat Kroatië jegens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodacverordening [8] zijn lidstaten immers verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registeren. Als eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Eisers beroepsgrond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is slaagt evenmin. De Afdeling [9] zich reeds uitgelaten over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daaruit volgt niet dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is. De rechtbank volgt dit oordeel. De uitspraak van de voorzieningenrechter waarop eiser zich beroept is voor de rechtbank geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken. De voorlopige voorziening in die zaak is getroffen zodat de vreemdeling in die zaak de beslissing op zijn beroep in Nederland kon afwachten totdat op zijn beroep is beslist. Dat is in het geval van eiser niet aan de orde.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
8.Verordening (EU) nr. 603/2013.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644 en 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133.