ECLI:NL:RBDHA:2023:19873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.18853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de opheffing van een inreisverbod

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 juni 2023, waarin het verzoek tot opheffing van een eerder opgelegd inreisverbod werd afgewezen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, had verzocht om opheffing van een zwaar inreisverbod dat in 2013 was opgelegd voor de duur van 10 jaar. De staatssecretaris had in een herstel verzuimbrief van 18 januari 2023 aangegeven dat hij voornemens was om het inreisverbod te wijzigen naar een licht inreisverbod van twee jaar, maar dit werd in het bestreden besluit niet bevestigd.

De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op de verwachtingen die bij eiser waren gewekt door de herstel verzuimbrief. Hoewel de rechtbank het beroep gegrond verklaart, laat zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat het inreisverbod niet wordt opgeheven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft onderbouwd dat eiser een ernstig gevaar voor de openbare orde vormt, en dat er geen actuele informatie is die zou wijzen op een wijziging in het gedrag van eiser.

De rechtbank vernietigt het besluit van 6 juni 2023, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 13 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18853
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Wortel),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 6 juni 2023 (het bestreden besluit). In dit besluit heeft de staatssecretaris het verzoek van eiser tot opheffing van het eerder aan hem opgelegde inreisverbod afgewezen.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser zelf was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het inreisverbod door de staatssecretaris. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar zij laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Bij besluit van 27 februari 2013 is aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. Eiser heeft op 4 november 2022 verzocht om opheffing van dit inreisverbod in verband met zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in Spanje. In een herstel verzuim brief van 18 januari 2023 heeft de staatssecretaris eiser verzocht om nadere stukken. In deze brief staat verder vermeld dat de staatssecretaris, gelet op het arrest van het
Hof van Justitie van 11 juni 2015, voornemens is het aan eiser opgelegde zware inreisverbod te wijzigen naar een licht inreisverbod voor de duur van 2 jaren. Eiser heeft met een brief van 15 februari 2023 inhoudelijk gereageerd op de herstel verzuim brief en daarbij nadere stukken overgelegd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het verzoek om opheffing vervolgens afgewezen. Volgens het bestreden besluit was het onjuist dat in de herstel verzuim brief stond dat het voornemen bestond om het inreisverbod om te zetten naar een licht inreisverbod. Dit is voor de staatssecretaris echter geen reden om het belang van het handhaven van het inreisverbod vanwege de openbare orde te laten wijken.
Mocht eiser uitgaan van het voornemen van de staatssecretaris in de herstel verzuim brief?
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. In de herstel verzuim brief van 18 januari 2023 heeft de staatssecretaris opgenomen dat hij voornemens is om eiser een licht inreisverbod op te leggen. Eiser voert aan dat hij er door deze mededeling op mocht vertrouwen dat het inreisverbod had te gelden voor de duur van twee jaar en niet voor tien jaar. In het bestreden besluit wordt echter niet van twee jaar uitgegaan. Omdat eiser ervan uitging dat het om een inreisverbod zou gaan van twee jaar, heeft eiser zijn zienswijze verder niet gericht op de vraag of sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde.
7. De staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat er slechts sprake is van een per abuis in de herstel verzuim brief vermeld voornemen om het inreisverbod te verkorten van tien jaar naar twee jaar. De staatssecretaris kon en mocht hier van afwijken in het bestreden besluit. De staatssecretaris stelt zich subsidiair op het standpunt dat, mocht er wel sprake zijn van een gebrekkige besluitvorming, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te worden gelaten. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit toereikend gemotiveerd dat eiser op het moment van de oplegging van het inreisverbod voldeed aan het Unierechtelijk openbare orde criterium. Eiser heeft geen onderbouwde, inhoudelijke gronden aangevoerd op grond waarvan het inreisverbod opgeheven zou moeten worden. De stelling van eiser dat er geen sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde en dat een enkele verwijzing naar de eerdere strafrechtelijke veroordeling onvoldoende is, kan niet tot opheffing van het inreisverbod leiden. De stelling dat eiser in Spanje wenst te verblijven is verder geen bijzondere individuele omstandigheid op grond waarvan het inreisverbod zou moeten worden opgeheven.
8. De rechtbank stelt vast dat in de herstel verzuim brief van 18 januari 2023 het volgende staat:

In het besluit tot uitvaardiging van het inreisverbod is niet uitgelegd dat u een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in de het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. & I.O met nummer C-554/13. Ik zal dit alsnog beoordelen.
Gelet op het arrest, ben ik voornemens om uw zware inreisverbod op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit te wijzigen naar een licht inreisverbod voor de duur van twee jaren, gelet op artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit. Tevens wordt het inreisverbod dan niet langer met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet gegeven.
8.1.
In deze passage in de herstel verzuim brief lijkt de staatssecretaris te impliceren dat eiser geen ernstige bedreiging voor de openbare orde of de openbare veiligheid vormt. Slechts in het geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare of nationale veiligheid gaat de staatssecretaris immers over tot het opleggen van een zwaar inreisverbod. Voor een geslaagd beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel is dit echter onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is – mede gelet op de aard van het initiële verzoek (opheffing van het inreisverbod) en van de daarop gevolgde brief (een herstel verzuim brief) en de context waarin de passage staat – geen sprake van een toezegging of uitlating van de staatssecretaris waaraan eiser in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat eiser een ernstig gevaar voor de openbare orde vormt en dat daarom het inreisverbod niet zal worden opgeheven. Het had naar het oordeel van de rechtbank in dit geval wel op de weg van de staatssecretaris gelegen om eiser vóór het nemen van het bestreden besluit (door bijvoorbeeld het sturen van een brief) op de hoogte te stellen van zijn van de aangehaalde tekst in de herstel verzuim brief afwijkende standpunt, zodat eiser nog de kans zou hebben gehad daarop te reageren. Door dit na te laten heeft de staatssecretaris het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hierdoor gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en licht dat hierna toe.
10. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris met een verwijzing naar ten tijde van de oplegging van het inreisverbod voldoende actuele en - gezien de aard en ernst van de gepleegde delicten - zwaarwegende strafrechtelijke veroordelingen van eiser onderbouwd waarom eiser bij de oplegging van het inreisverbod een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. De staatssecretaris heeft daarmee onderbouwd dat eiser voldeed aan het Unierechtelijk openbare orde criterium als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, in de zaak Z.Zh. & I.O.1. De staatssecretaris heeft verder in het bestreden besluit kunnen overwegen dat eiser nog steeds een gevaar is voor de openbare orde omdat geen sprake is van actuele informatie waaruit zou blijken dat het gedrag of normbesef van eiser gewijzigd is. In dit kader is in het bestreden besluit en op de zitting door de staatssecretaris nog verwezen naar het feit dat eiser (zoals ook blijkt uit het op de zitting overgelegde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2023) in juli 2017 nog door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor een Opiumwet delict, gepleegd op 5 december 2016 in Amsterdam, en dat dit een soortgelijk delict betreft als eerder door eiser is gepleegd en aan het inreisverbod ten grondslag is gelegd. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij, anders dan uit de laatstgenoemde gegevens maar ook uit de door de staatssecretaris op de zitting nog genoemde tussentijdse vreemdelingenbewaringen van eiser zou blijken, de EU daadwerkelijk heeft verlaten voor de duur van het inreisverbod. De staatssecretaris heeft dan ook kunnen overwegen dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod voldoet en dat er ook twijfel bestaat aan het daarmee door eiser beoogde doel. Geconcludeerd moet daarom worden dat de secretaris het verzoek om
1. Hof van Justitie van de Europese Unie, C-554/13.
opheffing van het inreisverbod terecht heeft afgewezen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat het zware inreisverbod van eiser niet wordt opgeheven.
11.1.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 juni 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.