ECLI:NL:RBDHA:2023:19866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.13085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit dat aan hem is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in Nederland met de Marokkaanse nationaliteit, heeft in 2016 zijn Nederlandse nationaliteit opgegeven. Na een veroordeling tot gevangenisstraf en een periode van detentie, heeft hij in 2017 een terugkeerbesluit ontvangen, maar is hij in 2023 opnieuw geconfronteerd met een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, die stelt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat zijn situatie in Marokko onhoudbaar is. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit heeft opgelegd, omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en er geen uitzonderingssituaties zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de terugkeerprocedure en de afwezigheid van een vertrektermijn gerechtvaardigd zijn op basis van de wetgeving, en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.13085
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit. De rechtbank/voorzieningenrechter doet afzonderlijk uitspraak in eisers beroep gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van het aan hem opgelegde inreisverbod en het door eiser ingediende verzoek om voorlopige voorziening.1
Wat ging er aan deze zaak vooraf?
2. Eiser is op [geboortedatum] 1982 in Nederland geboren.. Bij zijn geboorte kreeg eiser de Marokkaanse nationaliteit. Eiser woonde in Nederland en heeft op 26 mei 1994 de Nederlandse nationaliteit gekregen.
3. Op 3 mei 2016 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 voorwaardelijk voor een poging tot doodslag op zijn tandarts. Met een brief van 29 september 2016 heeft eiser vanuit detentie aangegeven dat hij zijn Nederlandse nationaliteit wil opgeven. Op 25 oktober 2016 heeft eiser vervolgens zijn Nederlandse nationaliteit daadwerkelijk opgegeven. Sindsdien beschikt eiser enkel over de Marokkaanse nationaliteit.
4. Met een brief van 2 januari 2017 heeft eiser verweerder verzocht om hem ongewenst te verklaren, omdat hij in aanmerking wilde komen voor strafonderbreking. Bij brief van 30 januari 2017 heeft eiser verweerder bericht dat hij akkoord gaat met de oplegging van een inreisverbod, dat hij afziet van zijn recht om te worden gehoord en dat hij zelf het initiatief heeft genomen om naar Marokko te emigreren. Met het besluit van 13 februari 2017 heeft verweerder aan eiser vervolgens een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
1. Zie de uitspraken met zaaknummer NL23.17606 en zaaknummer NL23.17607.
5. Op 11 april 2017 is vervolgens aan eiser strafonderbreking verleend. Als voorwaarde is aan de strafonderbreking verbonden dat eiser niet naar Nederland terugkeert. Bij het niet naleven van deze voorwaarde wordt de detentie hervat. Op 9 juni 2017 is eiser uitgezet naar Marokko. Op 16 november 2017 is eiser Nederland weer ingereisd. Sindsdien verblijft hij bij zijn ouders. Na zijn aanhouding in 2022 heeft eiser het restant van de aan hem opgelegde gevangenisstraf in Nederland uitgezeten,
6. Bij besluit van 2 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser opnieuw een terugkeerbesluit opgelegd, zonder vertrektermijn.
7. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. De rechtbank heeft het beroep samen met het beroep in de zaak NL23.17606 en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak NL23.17607 op 6 september 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het terugkeerbesluit
1. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, omdat gebleken is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder geeft eiser geen vertrektermijn. Hieraan legt verweerder de volgende zware en lichte gronden ten grondslag2:
Zware gronden:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer;
Lichte gronden
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Standpunt eiser
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat de door verweerder tegengeworpen lichte en zware gronden in zijn geval niet van toepassing zijn. Eiser vindt dat er weinig gewicht moet toekomen aan het feit dat hij niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, omdat zijn situatie in Marokko onhoudbaar was geworden. Verder werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser bij een eerdere aanzegging Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten. Eiser heeft namelijk in 2017 zoals
2 Onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
opgedragen Nederland verlaten. Ook mag verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit niet tegenwerpen dat er een inreisverbod geldt. Eiser heeft om opheffing van het inreisverbod verzocht. Verder werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser heeft aangegeven dat hij niet zal meewerken aan zijn vertrek. Eiser doet een beroep op het arrest [A] en stelt dat de omstandigheid dat hij niet terug wil naar Marokko moet worden onderscheiden van de vraag of hij mee zal werken. Daarnaast bestaat er geen risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft een vaste woonplaats en voldoende bestaansmiddelen. Eiser woont al jaren bij zijn ouders, die hem onderhouden. Eiser stelt dat het onevenredig is om hem een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn op te leggen, omdat hij een kansrijke aanvraag heeft ingediend. Verweerder had hem een lichter middel moeten opleggen. Verweerder heeft ten onrechte geen afweging gemaakt tussen de belangen van eiser als psychiatrisch patiënt en het algemene belang.3
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Uit artikel 62 in samenhang met artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat als een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft verweerder in beginsel verplicht is een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Dit is alleen anders als zich één van de in artikel 62a, eerste lid, van de Vw genoemde uitzonderingssituaties voordoet. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment dat verweerder het terugkeerbesluit aan hem oplegde niet rechtmatig in Nederland verbleef. Er is niet gesteld en ook niet gebleken dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat verweerder aan eiser een terugkeerbesluit moest opleggen. De optie van een lichter middel speelt bij een terugkeerbesluit niet en maakt dus ook niet dat verweerder hiervan moest afzien. De beroepsgronden slagen niet.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser ook een vertrektermijn mocht onthouden. Uit artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw volgt dat de vertrektermijn kan worden verkort of in het geheel kan worden onthouden als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. In artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staan zware en lichte gronden genoemd voor het opleggen van een terugkeerbesluit. Uit artikel 6.1 van het Vb volgt dat het risico op onttrekking wordt aangenomen als tenminste twee van de gronden van toepassing zijn.
5. In het bestreden besluit werpt verweerder vier zware en twee lichte gronden tegen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnen gereisd en zich daarna meerdere jaren aan het toezicht heeft onttrokken. Ook is tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd en heeft eiser bij verschillende gesprekken4 aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Onder deze omstandigheden heeft verweerder terecht de zware gronden 3a, 3h en 3i aan eiser tegengeworpen. De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Deze doen immers niet af aan de feitelijke juistheid van de tegengeworpen zware gronden. Wat eiser tegen de lichte gronden heeft aangevoerd hoeft geen bespreking meer. Er was voldoende grond om eiser een terugkeerbesluit op te leggen en een vertrektermijn te onthouden. De beroepsgronden slagen niet.
3 Hierbij doet eiser een beroep op het arrest van het EHRM [B] tegen Nederland.
4 Zie het verslag van het gesprek met DT&V op 26 januari 2023 en 21 februari 2023.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.