ECLI:NL:RBDHA:2023:19862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023, in de zaak SGR 22/644, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 24 december 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, waarin werd besloten dat hij geen proceskostenvergoeding zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder niet. Eiser betoogde dat hij recht had op een vergoeding van zijn proceskosten in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. De rechtbank oordeelt dat verweerder erkent dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, wat betekent dat het bestreden besluit op dit punt onjuist is. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en voorziet zelf in de zaak.

De rechtbank stelt vast dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten in de bezwaarfase, inclusief verletkosten en kosten voor het opvragen van kadaster rapporten. Eiser krijgt in totaal € 861,85 vergoed voor de bezwaarfase. Voor de beroepsfase heeft eiser recht op een vergoeding van € 119,78. Daarnaast wordt het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoed. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 24 december 2021 voor zover verweerder daarin heeft beslist dat eiser geen proceskostenvergoeding toekomt, en legt de proceskostenvergoedingen op aan verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 24 december 2021 (het bestreden besluit). Het beroep van eiser richt zich alleen op het gedeelte van het bestreden besluit waar verweerder heeft besloten dat eiser geen proceskostenvergoeding toekomt.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser op het verweerschrift gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser betoogt dat hij recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten in de bezwaarfase. Daarnaast verzoekt hij om vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsfase. Volgens eiser gaat het om de volgende proceskosten:
Kosten bezwaarfase
Kosten in €
Advocaat kosten
€ 363,-
Verletkosten
€ 935,-
Kadaster rapporten
€ 99,85
Proceskosten bezwaar besluit
€ 180,-
Totaal:
€ 1.577,85
Puntentelling (zwaarte van de zaak: normaal, x factor 1)
Bezwaarschrift/beroepschrift (1 punt)
€ 218,-
Verschijnen hoorzitting (1 punt)
Totaal:
€ 218,-
€ 436,-
Kosten beroepsfase
Kosten in €
Reis- en verblijfkosten (26 kilometer á €0,28,- per kilometer)
€ 7,28
Verletkosten 1 dag (8 uur á €75,- per uur)
€ 600,-
Proceskosten bezwaar besluit
Totaal:
€ 184,-
€ 791,28
Totale proceskosten bezwaar en beroep
Kosten in €
Kosten bezwaarfase
€ 1.577,85
Kosten puntentelling bezwaarfase
€ 436,-
Kosten beroepsfase
Totaal:
€ 791,28
€ 2.805,13
2.1.
Verweerder erkent in zijn verweerschrift dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Volgens verweerder is eiser tijdens de hoorzitting bij de commissie voor bezwaarschriften bijgestaan door een advocaat en heeft hij daarom recht op vergoeding van die proceskosten. Verweerder betwist dat eiser recht heeft op de vergoeding van zijn verletkosten, de kosten voor het opvragen van de kadaster rapporten, en de zogenoemde proceskosten bezwaar besluit.
2.2.
De rechtbank overweegt dat de erkenning van verweerder dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding betekent dat het bestreden besluit op dit punt onjuist is. Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover verweerder geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Proceskosten bezwaarfase
3. De rechtbank overweegt dat eiser op de hoorzitting bij de commissie voor bezwaarschriften is bijgestaan door zijn advocaat. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 1, aanhef en onder a jo. artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) recht heeft op 1 punt met een waarde van € 597,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser heeft zelf zijn bezwaarschrift opgesteld en ingediend, dus hiervoor krijgt hij geen vergoeding. Naar vaste jurisprudentie wordt voor een op eigen naam ingediend bezwaar-en/of beroepschrift geen proceskostenvergoeding toegekend, ook al is daarover overleg geweest met een advocaat. Ook andere gemaakte kosten voor het inschakelen van een advocaat komen niet voor vergoeding in aanmerking.
3.1.
De rechtbank overweegt verder dat eiser recht heeft op vergoeding van zijn verletkosten. Onder de verletkosten valt tijdverzuim voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis. Tijdverzuim ter voorbereiding van de hoorzitting valt hier niet onder. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de hoorzitting ongeveer 2 uur heeft geduurd. Met de heen- en terugreis meegerekend heeft eiser 3 uur niet kunnen werken. Eiser heeft onderbouwd dat hij destijds een uurtarief hanteerde van € 55,-. Dit betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de verletkosten ter waarde van € 165,-. Voor zover eiser heeft gevraagd om verletkosten voor zijn vrouw, geldt dat zij geen zelfstandige partij was in bezwaar zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van het Bpb ook recht heeft op vergoeding voor de gemaakte kosten van het opvragen van de kadaster rapporten. Dit zijn immers uittreksels uit de openbare registers. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, gelden hier de werkelijke kosten. Eiser heeft met bankafschriften onderbouwd dat het gaat om een bedrag van € 99,85.
3.3.
Dit betekent dat eiser voor de bezwaarfase in totaal € 861,85 vergoed krijgt (€ 597,- + € 165,- + € 99,85). Voor zover eiser een vergoeding vraagt van de ‘proceskosten bezwaar besluit’, geldt dat hij deze niet heeft onderbouwd, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Proceskosten beroepsfase
4. De rechtbank overweegt dat eiser vanwege een gegrond beroep ook recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase. Dit betreft € 7,28 aan reiskosten. Eiser heeft immers 26 kilometer moeten reizen á € 0,28 per kilometer. Eiser heeft verder 1,5 uur niet kunnen werken door de behandeling van het beroep ter zitting. Eiser heeft onderbouwd dat hij momenteel een uurtarief hanteert van € 75,-. Dit betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de verletkosten ter waarde van € 112,50. Eiser krijgt daarom voor de beroepsfase in totaal € 119,78 vergoed (€ 7,28 + € 112,50).
4.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser zijn griffierecht terug ter waarde van €184,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 december 2021 voor zover verweerder daarin heeft beslist dat eiser geen proceskostenvergoeding toekomt;
- bepaalt dat verweerder € 861,85 aan proceskosten in de bezwaarfase aan eiser dient te betalen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- stelt de proceskosten in beroep vast op € 119,78;
- veroordeelt verweerder in de genoemde proceskosten in beroep van eiser;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.