ECLI:NL:RBDHA:2023:19781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.23256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet tijdig behandeld, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 17 juli 2023. De staatssecretaris ontving deze ingebrekestelling op 18 juli 2023. Eiser heeft vervolgens op 15 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris alsnog de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft het beroep gehandhaafd met betrekking tot het verzoek om dwangsommen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is, conform eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ten slotte heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 14 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 17 juli 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de ingebrekestelling op 18 juli 2023 ontvangen. Eiser heeft vervolgens op 15 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft in het besluit van 25 oktober 2023 (alsnog) de aanvraag van eiser ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep gehandhaafd voor wat betreft het verzoek om de dwangsommen toe te kennen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Eiser heeft in zoverre terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris.
5. Op 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dientengevolge niet toe aan het opleggen van een rechterlijke dwangsom.
6. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.
7. De rechtbank is, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 2022 [1] van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.
8. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 25 oktober 2023, ongegrond. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 25 oktober 2023, ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.