ECLI:NL:RBDHA:2023:19774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23/172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de WW-uitkering en de behandeling van vakantietoeslag als looncomponent

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WW-uitkering over de maand mei 2022 beoordeeld. Eiseres, die eerder werkzaam was bij twee zorginstellingen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij eiseres niet verschijnt, maar verweerder vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde.

De rechtbank constateert dat eiseres in mei 2022 een WW-uitkering heeft aangevraagd, maar dat verweerder heeft vastgesteld dat haar totale inkomsten in die maand hoger waren dan 87,5% van haar maandloon, waardoor zij geen recht had op uitkering. Eiseres betoogt dat de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering van haar andere werkgever niet in mindering moeten worden gebracht op haar WW-uitkering, omdat deze inkomsten apart moeten worden gezien. Verweerder stelt echter dat de vakantietoeslag als looncomponent moet worden aangemerkt volgens de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).

De rechtbank oordeelt dat de vakantietoeslag inderdaad als loon moet worden beschouwd en dat het totaal aan inkomsten in mei 2022 de grens van 87,5% overschrijdt. Hierdoor heeft eiseres geen recht op de WW-uitkering voor die maand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/172 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de hoogte van haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maand mei 2022. Met het besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres werkte bij [zorginstelling 1] ([zorginstelling 1]) voor 36 uur en bij Stichting [zorginstelling 2] ([zorginstelling 2]) voor 8 uur. Sinds februari 2021 werkt zij niet meer bij [zorginstelling 2] en ontvangt zij een WW-uitkering. Dit betekent dat zij naast haar WW-uitkering inkomsten heeft uit arbeid. Bij besluit van 3 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres op een WW-uitkering toegewezen. Wegens ziekte heeft eiseres vanaf 28 juni 2021 een Ziektewetuitkering ontvangen en is de WW-uitkering beëindigd.
2. Op 1 maart 2022 heeft eiseres een aanvraag om WW-uitkering ingediend. Bij besluit van 3 maart 2022 heeft verweerder de WW-uitkering voortgezet. Verweerder heeft aangegeven dat indien de situatie van eiseres niet veranderd, zij recht heeft op een WW-uitkering tot en met 9 oktober 2023.
3. Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2022 (het primaire besluit) bepaald dat eiseres over de maand mei 2022 geen uitkering krijgt, omdat haar totale inkomsten over die maand hoger zijn dan 87,5% van haar maandloon. Eiseres is in bezwaar gegaan tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres voert in beroep, zoals eerder in bezwaar, aan dat de extra inkomsten van [zorginstelling 1], zoals vakantietoeslag of eindejaarsuitkering, niet moeten worden meegenomen in de berekening van haar uitkering. Zij heeft daar immers recht op en hoort de toeslag te ontvangen. De twee inkomsten horen apart van elkaar te worden gezien. Een WW-uitkering is ten slotte bedoeld om verloren inkomsten op te vangen. Verder betoogt eiseres dat zij ook geen vakantiegeld heeft ontvangen, terwijl zij daar wel recht op heeft.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. Het WW-maandloon is gebaseerd op beide banen. Het in het aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantietoeslag is aan te merken als loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Dit betekent dat de vakantietoeslag die eiseres ontvangt van haar baan bij [zorginstelling 1] ook wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van haar WW-uitkering. In de WW is bepaald dat geen recht op uitkering bestaat als het inkomen meer bedraagt dan 87,5% van het maandinkomen (het verzekerde loon). In het geval van eiseres wordt, met inachtneming van de inkomsten uit vakantietoeslag, deze grens overschreden, zodat geen recht op uitkering bestaat.
5.2
Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat voor zover eiseres lijkt te stellen dat haar een maand WW-recht wordt ontnomen, dat dat niet klopt. Het recht op WW is in mei 2022 onderbroken en kan daardoor langer doorlopen nà de maand waar haar recht op WW geheel zou eindigen zonder deze onderbreking.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden heeft besloten het over de maand mei 2022 door [zorginstelling 1] uitbetaalde salaris aan vakantietoeslag volledig in mindering te brengen op de WW-uitkering van eiseres.
6.2
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat het loon wordt geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. [1] Anders dan eiseres kennelijk meent, wordt geen rekening gehouden met de algehele opbouw van vakantietoeslag over het jaar. De
uitbetaaldevakantietoeslag wordt als looncomponent aangemerkt op grond van de wet. [2] Het gevolg hiervan is dat het gehele extra inkomen dat iemand geniet in het aangiftetijdvak in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. [3] Gelet op het voorgaande is de rechtbank het met verweerder eens dat het volledig uitbetaalde salaris inclusief de vakantietoeslag in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering. Het meewegen van de uitbetaalde vakantietoeslag in de maand mei 2022 heeft tot gevolg dat de totale inkomsten in mei 2022 hoger zijn dan 87,5% het WW-maandloon. Nu eiseres meer dan 87,5% van het maandloon aan salaris heeft ontvangen over de maand mei 2022, ontvangt eiseres voor mei 2022 geen uitkering..
6.3
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat de beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:1, derde lid, van de AIBSV.
2.Artikel 16 van de Wfsv.
3.Artikel 47, eerste lid, van de WW.