In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 12 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar referent in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd ingediend in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 november 2023 alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres, nadat zij de staatssecretaris in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Eiseres heeft op 10 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eiseres verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn was verstreken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag van eiseres.
De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2023 is ongegrond, omdat de staatssecretaris in dat besluit de hoogte van de bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 en draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.