ECLI:NL:RBDHA:2023:19759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.32221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 12 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar referent in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd ingediend in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 november 2023 alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres, nadat zij de staatssecretaris in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Eiseres heeft op 10 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eiseres verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn was verstreken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag van eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2023 is ongegrond, omdat de staatssecretaris in dat besluit de hoogte van de bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 en draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32221

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 januari 2023 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinsleden bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 11 augustus 2023 heeft eiseres de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 10 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft in het besluit van 15 november 2023 (alsnog) de aanvraag van eiseres ingewilligd.
De rechtbank heeft bij brief van 27 november 2023 eiseres verzocht om binnen twee weken de rechtbank te informeren of de inwilligende beslissing aanleiding is om het beroep in te trekken. Eiseres heeft niet gereageerd. De rechtbank leidt daaruit af dat het beroep wordt gehandhaafd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiseres de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Op 15 november 2023 heeft de staatssecretaris alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid van de Awb.
6. De rechtbank stelt vast – en tussen partijen is niet in geschil – dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag van eiseres.
7. In het alsnog genomen besluit heeft de staatssecretaris de hoogte van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is vastgesteld. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 15 november 2023, ongegrond.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 15 november 2023, ongegrond;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.