ECLI:NL:RBDHA:2023:19755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.37063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met verificatie van handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Afghaanse nationaliteit, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de maatregel, met name de verificatie van de digitale handtekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening geldig was, wat werd ondersteund door bewijs uit de werkomgeving van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was en dat er voldoende gronden waren voor de oplegging ervan, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat er geen lichter middel was toegepast en dat zijn spijt om naar Engeland te willen reizen niet was meegenomen in de belangenafweging. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht geen lichter middel had toegepast, omdat er geen onderbouwde argumenten waren die de bewaring onevenredig bezwarend maakten. Daarnaast werd vastgesteld dat er een gebrek was in de uitreiking van de maatregel, omdat eiser niet op de hoogte was gesteld van zijn rechten in een begrijpelijke taal. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek de rechtsgeldigheid van de maatregel niet aantastte, aangezien eiser gebruik had kunnen maken van zijn procedurele rechten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37063

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 29 november 2023 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 1 december 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum].
Verificatie van de handtekening
2. Eiser stelt dat geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel van bewaring. De digitale handtekening kan namelijk niet geverifieerd worden. De bewaring is om die reden van meet af aan onrechtmatig.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is ondertekend. De rechtbank heeft de elektronische handtekening van [Naam 2] geverifieerd in haar eigen werkomgeving, door middel van het programma Adobe Acrobat DC. Uit het venster ‘Eigenschappen van de handtekening’ volgt dat de handtekening geldig is. De tijd van ondertekening is 13:08:38. De geldigheid van de handtekening blijkt eveneens uit de door verweerder bij het verweerschrift toegevoegde printscreen. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Uit het dossier blijkt dat eiser eerder in België asiel heeft aangevraagd en dat er een claimverzoek naar België is verzonden. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht
op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit.
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Niet is gebleken dat eisers verklaring dat hij spijt heeft om naar Engeland te willen reizen is betrokken bij verweerders belangenafweging. Om die reden is sprake van een motiveringsgebrek en is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een significant risico is dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Eisers heeft niet gesteld en onderbouwd dat zijn spijt om naar Engeland af te reizen een omstandigheid is die de bewaring onevenredig bezwarend voor hem maakt. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend voor hem maken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Uitreiking van de maatregel
8. Ten aanzien van de uitreiking van de maatregel van bewaring stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
9. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. [4]
Ambtshalve toets
10. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen. [5]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
5.Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.