In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 2 december 2022 afgewezen, omdat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou zijn. De eiser, die had deelgenomen aan demonstraties van de Hirak-beweging, stelde dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Algerije problemen zou ondervinden. De rechtbank heeft op 7 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft beoordeeld of de politieke activiteiten van de eiser leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen problemen heeft ondervonden door zijn deelname aan de demonstraties en dat hij na zijn betrokkenheid bij de Hirak-beweging nog twee jaar zonder problemen in Algerije heeft verbleven. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de risico's van mishandeling en seksuele intimidatie door mensen die hem hadden gevraagd om te smokkelen, verworpen. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat de eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris.