ECLI:NL:RBDHA:2023:19634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.17887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank concludeert dat het claimverzoek van verweerder aan de Duitse autoriteiten te laat is verzonden. Volgens de Dublinverordening moet een terugnameverzoek binnen twee maanden na de indiening van een asielaanvraag worden ingediend. Eiser had zijn aanvraag op 12 maart 2023 ingediend, maar het claimverzoek werd pas op 15 mei 2023 verzonden. De rechtbank stelt vast dat Duitsland vanaf 13 maart 2023 verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, en dat verweerder daarom uiterlijk op 13 mei 2023 een claimverzoek had moeten indienen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Er moet een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag plaatsvinden, en de rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.674,- worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 24 juli 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.17887
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 22 maart 2023 een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten heeft verzonden en dat Duitsland het claimverzoek op 27 maart 2023 heeft geweigerd. Als reden daarvoor is gegeven dat Spanje een Duits overnameverzoek had geaccepteerd en de uiterste overdrachtstermijn daarvan is verstreken op 13 maart 2023. De Duitse autoriteiten achtten Nederland verantwoordelijk voor het verzoek om internationale bescherming, omdat eiser voor het verstrijken van die overdrachtstermijn, op 12 maart 2023, dit verzoek in Nederland heeft ingediend. Op 3 april 2023 heeft verweerder een verzoek om heroverweging ingediend bij de Duitse autoriteiten en heeft Duitsland dit verzoek wederom geweigerd op 4 april 2023. Verweerder heeft vervolgens op 15 mei 2023 een nieuw claimverzoek verzonden naar de Duitse autoriteiten. Dit claimverzoek is op 22 mei 2023 geaccepteerd door de Duitse autoriteiten.
6. Eiser voert aan dat verweerder het claimverzoek te laat heeft verstuurd aan de Duitse autoriteiten, waardoor Nederland de verantwoordelijke lidstaat is voor het asielverzoek van eiser. In het geval van een Eurodactreffer is de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek, op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, twee maanden. Aangezien eiser op 12 maart 2023 een verzoek om internationale bescherming in Nederland heeft ingediend – en de Eurodactreffer ook van die datum is – en verweerder pas op 15 mei 2023 het claimverzoek heeft verzonden, is dit buiten de voormelde termijn.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het claimverzoek op tijd is verzonden aan de Duitse autoriteiten. Duitsland heeft de eerdere claimverzoeken van verweerder afgewezen. Vervolgens heeft verweerder onderzoek gedaan welk land verantwoordelijk is om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Daarvoor is onder andere contact opgenomen met de Spaanse en Zwitserse autoriteiten. Op 12 mei 2023 is volgens verweerder vast komen te staan dat Duitsland verantwoordelijk is en daarom is, met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 20232, de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening op deze datum ingegaan. Vervolgens is op 15 mei 2023 een nieuw claimverzoek verzonden aan de Duitse autoriteiten.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is, in tegenstelling tot het standpunt van verweerder, het claimverzoek van 15 mei 2023 buiten de termijn verzonden. De stelling van verweerder dat de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening gaat lopen op het moment dat bij verweerder duidelijk is welk land verantwoordelijk is, kan niet worden gevolgd. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar het arrest van het HvJEU van 12 januari 2023, vast dat de uiterste overdrachtstermijn tussen Spanje en Duitsland op 13 maart 2023 is verstreken – hetgeen de Duitse autoriteiten ook op 27 maart 2023 aan de Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd – en dat Duitsland vanaf die datum verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Gelet op rechtsoverweging 87 van het genoemde arrest van het HvJEU had Nederland vanaf die termijn binnen de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening vastgestelde termijnen een terugnameverzoek bij Duitsland moeten indienen. Verweerder had daarom uiterlijk op 13 mei 2023 een claimverzoek moeten indienen bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat verweerder het nieuwe claimverzoek van 15 mei 2023 buiten de termijn heeft verzonden. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden
2Gevoegde zaken C-323/21, C-324/21 en C-325/21, ECLI:EU:C:2023:4.
behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden van de asielaanvraag. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.