ECLI:NL:RBDHA:2023:19614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
120840-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in strafzaak met procesafspraken tussen officier van justitie en verdediging

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte, geboren in 1990 in Roemenië, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Tiebosch, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Petrescu. Tijdens de terechtzittingen op 21 augustus en 17 november 2023 zijn procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, vastgelegd in een overeenkomst van 2 oktober 2023. Deze afspraken hielden in dat de verdachte geen nadere verklaring hoeft af te leggen en dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 46.080,00 wordt toegewezen. De verdachte heeft ingestemd met de betalingsverplichting aan de staat, en er is conservatoir beslag gelegd op het bedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van oplichting en witwassen. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op bewijsmiddelen uit de strafzaak, waarbij de rechtbank concludeert dat het bedrag van € 46.080,00 moet worden betaald aan de staat. De rechtbank heeft ook bepaald dat de duur van de gijzeling op 0 dagen wordt vastgesteld, aangezien het bedrag al is afgestaan en onder beslag ligt. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd, met de mogelijkheid van bevrijding indien een andere veroordeelde betaalt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/120840-23 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 1 december 2023

Verkort vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan 36.

Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 augustus 2023 (pro forma) en 17 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Tiebosch en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Petrescu naar voren is gebracht.

Procesafspraken

Inhoud
De officier van justitie en de verdediging hebben procesafspraken gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- en ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 2 oktober 2023 (ook vertaald in de Roemeense taal) die zij op 31 oktober 2023 aan de rechtbank hebben doen toekomen. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak alsook van onderhavige ontnemingszaak.
Samengevat en voor zover in het kader van deze ontnemingszaak van belang houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
- de verdediging ziet af van het indienen van onderzoekswensen en het voeren van verweren;
- de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen;
- de verdachte en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt toegewezen tot een bedrag van € 46.080,00 en dat aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag, minus de door de rechtbank toe te wijzen vorderingen benadeelde partij wordt opgelegd.
Partijen zijn overeengekomen dat de verdachte ten behoeve van voldoening aan deze betalingsverplichting voorafgaand aan ondertekening van de procesafspraken voormeld bedrag overmaakt naar een bankrekening van politie en justitie. Op dit bedrag is reeds conservatoir beslag gelegd, primair ten behoeve van betaling van de door de rechtbank toe te wijzen vorderingen benadeelde partij, subsidiair ten behoeve van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel; en
- door de verdediging en de officier van justitie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de procesafspraken.

Requisitoir van de officier van justitie

De officier van justitie heeft overeenkomstig de door haar en de verdediging op 2 oktober 2023 gemaakte en ondertekende procesafspraken gerekwireerd tot ontneming van het door de verdachte verkregen wederrechtelijk voordeel.

Pleidooi van de verdediging

De raadsvrouw heeft eveneens gepleit overeenkomstig de procesafspraken

De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 46.080,00 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 1 december 2023 door deze rechtbank veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (feit 1) en witwassen, meermalen gepleegd (feit 2).
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Inzake feit 1 is door aangevers in totaal 39 keer een bedrag van € 1.280,00 overgemaakt, in totaal € 49.920,00. De verdachte heeft ter zitting bekend feit 1 te hebben gepleegd.
Van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kan echter niet met zekerheid worden gesteld dat zij hun geld niet terug hebben gehad van de bank(en). In het voordeel van verdachte dient er dan ook vanuit te worden gegaan dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hun geld retour hebben ontvangen van de bank. In het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient dan ook 3 x € 1.280,00 in mindering te worden gebracht op het totaal van
€ 49.920,00.
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 46.080,00.

De vaststelling van de betalingsverplichting

Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 46.080,00.
Nu de vorderingen benadeelde partijen nog niet daadwerkelijk zijn voldaan, maar de daartoe bestemde gelden onder beslag van de Staat liggen, is voor vermindering van de betalingsverplichting met die bedragen nog geen grond – net zo min als die wordt verminderd met het overige afgestane en beslagen geld.

Gijzeling

Nu het gehele te ontnemen bedrag is afgestaan en beslagen zal de rechtbank de duur van de gijzeling bepalen op 0 (nul) dagen.

Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 46.080,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 46.080,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
waarbij geldt dat indien een andere veroordeelde geheel of gedeeltelijk betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.