3.6.Bewijsoverwegingen
Algemene overweging met betrekking tot de Sky-berichten
Identificatie
De rechtbank heeft in bijlage 1, paragraaf 1, de bewijsmiddelen opgenomen die zien op de identificatie van enkele gebruikers van de SkyECC-accounts die in het onderzoek Asperge een rol spelen. Op grond van die bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de volgende SkyECC-accounts zijn gebruikt door de hierna te noemen personen:
SkyECC-account
SkyECC-gebruikersnaam
Gebruikt door
[nummer 8]
[gebruikersnaam 1]
[medeverdachte 1]
[nummer 6]
[gebruikersnaam 2]
[medeverdachte 1]
[code 1]
[nummer 7]
[gebruikersnaam 3]
[verdachte]
[nummer 3]
[nummer 4]
[gebruikersnaam 4]
[medeverdachte 3]
[nummer 5]
[gebruikersnaam 5]
[medeverdachte 2]
[nummer 9]
[nummer 10]
[nummer 11]
[nummer 12]
[nummer 13]
[gebruikersnaam 6]
[medeverdachte 6]
[nummer 14]
[nummer 15]
[gebruikersnaam 7]
[gebruikersnaam 10]
[nummer 16]
[gebruikersnaam 8]
[medeverdachte 8]
De gebruikers zullen hierna ook worden aangeduid met hun eigen naam. [verdachte] zal hierna ook ‘de verdachte’ worden genoemd.
Betrouwbaarheid chatberichten
In deze zaak bestaat een groot deel van het procesdossier uit (een bespreking van) chatberichten tussen SkyECC-accounts. Deze versleutelde communicatie is onder verantwoordelijkheid van Franse autoriteiten onderschept en vervolgens ontsleuteld. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat dit onderzoek op zodanige wijze is verricht dat de resultaten daarvan betrouwbaar zijn. Nu de verdediging daartegen geen verweren heeft aangevoerd en de rechtbank ook ambtshalve geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel heeft aangetroffen, zal de rechtbank hierna ervan uitgaan dat de onderzoeksresultaten rechtmatig zijn verkregen en betrouwbaar zijn.
Wel is de rechtbank – met de officieren van justitie en de verdediging – van oordeel dat met het gebruik van PGP-berichten voor het bewijs behoedzaam moet worden omgegaan. De chatberichten die zijn onderschept zijn niet opgesteld om te dienen als bewijs in een strafproces. In de berichten wordt soms versluierde taal gebruikt. Bovendien vonden de gesprekken plaats in een context die voor de gebruikers van de berichten bekend is, maar lang niet altijd voor een buitenstaander. Dit brengt mee dat een interpretatie is vereist om iets over de betekenis van de berichten te zeggen.
In dit verband merkt de rechtbank ook op dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over de volledige dataset. Zij heeft ruimschoots de gelegenheid gekregen om te wijzen op berichten die wel in de dataset voorkomen maar niet door de politie of de officieren van justitie zijn genoemd.
Verder weegt de rechtbank mee dat niet het volledige berichtenverkeer is ontsleuteld. Dat is vaak expliciet zichtbaar in gesprekken die geheel eenzijdig zijn weergegeven of waarin bepaalde reacties lijken te ontbreken. De rechtbank is zich van dit alles bewust. Om deze redenen is voorzichtigheid geboden. Tegelijk neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat personen die een versleutelde berichtendienst gebruikten zich onbespied waanden. De enkele mogelijkheid dat PGP-berichten ook ‘desinformatie’ kunnen bevatten, maakt niet dat de bewijswaarde beperkt of nihil is.
De rechtbank zal in dit vonnis berichten gebruiken voor het bewijs van het tenlastegelegde en zal in haar bewijsoverwegingen zeggen hoe zij die berichten interpreteert.
Feit 2 (Handel in /aanwezigheid van cocaïne)
[gebruikersnaam 9] ; Betrokkenheid bij de verkoop 125 kg cocaïne in juni 2020 vanuit Rijswijk
De rechtbank stelt vast dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de verkoop van 50 en 58 kilo cocaïne vanuit Rijswijk in de periode van 12 tot 18 juni 2020.
Allereerst blijkt dat het de verdachte (in de chats aangeduid als [code 1] ) is die twee chatgroepen aanmaakt, hierna aangeduid als ‘ [chatgroep 1] ’ en ‘de [chatgroep 2] ’. Uit deze communicatie blijkt het volgende.
In het chatgesprek van [chatgroep 1] heeft de verdachte met een afnemer (aangeduid als [code 2] ) overleg op 12 juni 2020 over afspraken voor de verkoop van 50 kg cocaïne waarbij voor 13 juni 2020 vroeg een afspraak gemaakt wordt om te leveren, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt. De verdachte brengt dus partijen bij elkaar door een chatgroep aan te maken voor verkopers (hijzelf en [medeverdachte 6] ) en de koper en hij vraagt wanneer de koper ze wil hebben, en brengt de koper vervolgens in contact brengt met degene waarbij hij de cocaïne kan ophalen, aangeduid als ‘ [gebruikersnaam 7] ’. Dat het om cocaïne gaat, blijkt uit de foto van 13 juni 2020 waarop blokken cocaïne te zien zijn. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachte als medeplegen van de verkoop van cocaïne moet worden gezien.
In de [chatgroep 2] zegt de verdachte op 17 juni 2020 tegen ‘ [medeverdachte 6] ): ‘ [medeverdachte 6] wil 17 stuks’. Waarop [gebruikersnaam 10] (de beheerder van de stash) tegen dezelfde afnemer als de afnemer in de [chatgroep 1] ( [code 2] ) zegt: je kan komen als je wilt. De rechtbank gaat ervan uit dat afnemer ‘ [medeverdachte 6] ’ dezelfde is als de hierboven genoemde afnemer [code 2] . Op 18 juni 2020 vraagt deze afnemer vervolgens of hij vandaag nog 17 kan krijgen waarop een gesprek tussen [medeverdachte 6] , [gebruikersnaam 10] en de afnemer volgt waarbij er uiteindelijk 58 (de rechtbank gaat uit van: kilo cocaïne) geleverd wordt. Weliswaar heeft de verdachte bij het verdere verloop van de uiteindelijke deal van 58 kilo cocaïne geen bemoeienis, toch is ook hier zijn rol essentieel door dezelfde afnemer/koper, verkopers (hijzelf en [medeverdachte 6] ) en de beheerder van de stash [gebruikersnaam 10] met elkaar in contact te brengen en vervolgens door te geven dat de afnemer ‘ [medeverdachte 6] ’ 17 stuks wil.
[code 5] ; [code 1] betrokken bij leveringen cocaïne via [medeverdachte 6] vanuit de stash die beheert wordt door [gebruikersnaam 10]
Ook uit de inhoud van het slechts eenzijdig weergegeven chatgesprek van de verdachte blijkt dat de verdachte een gesprek voert met (wederom) de afnemer [code 2] , enkele dagen eerder. De rechtbank stelt vast dat het hier zonder twijfel om de levering van een niet nader aangeduide hoeveelheid cocaïne gaat. Redengevend daarvoor is dat er een afspraak wordt gemaakt om op te halen, aan te pakken, op het tijdstip 11 uur, op het door de verdachte opgegeven adres in Rijswijk, alwaar een stash/opslaglocatie voor cocaïne is onder beheer van [gebruikersnaam 10] . Omdat de conversatie besluit met ‘Heb je aan gepakt nu dan? / Ok’, gaat de rechtbank er vanuit dat het ‘aanpakken’ van een hoeveelheid cocaïne gelukt is.
[code 3] ; inbraak stash [gebruikersnaam 10]
Ten slotte stelt de rechtbank op basis van een chatgesprek tussen de verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] vast dat de verdachte samen met anderen 104 stuks cocaïne voorhanden had in de stash van [gebruikersnaam 10] welke cocaïne op enig moment is weggenomen door onbekenden. Onmiskenbaar hoorde deze cocaïne aan onder andere de verdachte toe, zoals blijkt uit zijn woorden.
[code 4] ; medeplegen verkoop 2289 kilo cocaïne in de periode juni – september 2020
De rechtbank heeft in het proces-verbaal ambtshandeling 466 onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor betrokkenheid van de verdachte als medepleger bij de verkoop/vervoer/verstrekken en aanwezig hebben van deze partij. Uit deze ambtshandeling blijkt allereerst van uitgebreide chatconversaties tussen anderen dan de verdachte over de toeleveringen van cocaïne met behulp van zogenaamde tokens, betaalbewijzen in het niet legale handelsverkeer. Vervolgens behandelt de ambtshandeling chatgesprekken over het aanpakken van geld, ook hierbij lijkt de verdachte niet betrokken te zijn.
Waar het mogelijk de verdachte wel zou kunnen betreffen, is een aantekening afkomstig van een account toegeschreven aan [medeverdachte 6] van het volgende: ‘1.128k naar toto’. In [code 6] is beschreven dat een bijnaam van de verdachte ‘toto’ is. Verder deelt [medeverdachte 1] kennelijk cijfers van de opbrengsten van de partij, eerst met [medeverdachte 6] en later ook met de verdachte, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een financieel belang heeft gehad (in de zin van delen in winst en verlies) in deze partij van 2289 kilo cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat er – anders dan financiële belangen – geen feitelijke betrokkenheid van de verdachte blijkt bij deze 2289 kilo cocaïne in de zin van medeplegen verkoop/vervoer en voorhanden hebben in de zin van de Opiumwet. Wel zal uit deze financiële belangen strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte blijken in het kader van (gewoonte)witwassen, waarover later meer.
De aanwezigheid /verkoop van (meth)amfetamine
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat de verdachte betrokkenheid heeft bij het voorhanden hebben of handelen in/vervoeren van amfetamine.
Met de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte methamfetamine voorhanden heeft gehad. Weliswaar bevat het dossier een chatbericht van de verdachte dat hij op 10 juli 2019 zegt ‘als je ice nodig heb dat heb ik legge in nl 40 kg’, maar enig steunbewijs voor deze mededeling ontbreekt.
Feit 3 (voorbereidingshandelingen)
De verdachte wordt verweten samen met anderen voorbereidende handelingen in de zin van artikel 10a OW te hebben verricht voor de import en handel van meerdere partijen verdovende middelen/cocaïne in de periode 21/5/2019 – 29/6/2022.
Concreet in chronologische volgorde betreft dit de volgende onderdelen van het opsporingsdossier:
1. [code 7] januari 2020 Antwerpen
2. [code 8] augustus 2020 Valencia
3. [code 9] november 2020 Valencia
4. [code 10] december 2020 Las Palmas
5. [code 11] december 2020 Valencia
6. [code 12] januari 2021 België
7. [code 13] januari 2021 Panama
[code 14] ; voorbereidingen import cocaïne naar Antwerpen in januari 2020
Deze chatcommunicatie tussen de verdachte en een onbekend gebleven Sky-gebruiker begint met gegevens van een bedrijf in Antwerpen, waarin de verdachte kennelijk geïnteresseerd is. Hij wil weten of de ander ‘er bij kan komen’. Even later laat hij weten dat er voor 900 kilo iets geregeld moet worden. De volgende dag stuurt de verdachte berichten over uithalen, geld winnen, bananen en een opzet regelen, met de vraag waar vandaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne vaak wordt vervoerd onder een deklading uit het land van herkomst, zoals bananen. De bedoeling is kennelijk om cocaïne tussen bananen te vervoeren. Uit het verdere verloop van de chatcommunicatie blijkt dat de verdachte drie containernummers doorgeeft in verband met een uithaal.
De verdachte maakt zich naar het oordeel van de rechtbank aldus schuldig aan voorbereidingshandelingen in verband met de import van cocaïne naar Nederland.
[code 15] ; voorbereidingen import cocaïne in augustus 2020 vanuit Valencia en verkoop
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte contact onderhoudt met diverse betrokkenen, onder meer de man in Colombia ( [medeverdachte 10] ’), en een afspraak maakt over betaling en zekerheid in de vorm van informatie over de container en de lading. Ook wordt hij later op de hoogte gehouden over de voortgang van het uithalen van de containers en over het resultaat daarvan. Dit samenstel van handelingen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
[code 16] ; voorbereidingshandelingen import cocaïne via Valencia in November 2020
De verdachte wordt in de betreffende chats via [medeverdachte 6] op de hoogte gehouden of het lukt om de lading cocaïne uit een container te halen. Daarnaast betreft de chatcommunicatie tussen beiden de afstemming over de verdere verkoop, potentiële kopers, het ophalen van het verkochte en prijsbepaling en de mogelijke opbrengst van deze partij. Dit zijn voorbereidingshandelingen zoals de verdachte verweten wordt voor de invoer en verkoop/vervoer en het voorhanden hebben van cocaïne in Nederland.
[code 17] ; voorbereidingshandelingen import cocaïne in december 2020 in beslag genomen op Las Palmas
De rechtbank stelt vast dat de verdachte weliswaar van verschillende zijden op de hoogte gesteld is over de voortgang van de import van een partij cocaïne in Valencia, die op Las Palmas in beslag is genomen, maar nergens uit blijkt dat hij handelingen heeft verricht die kunnen duiden op medeplegen van voorbereidingshandelingen voor deze import van cocaïne.
[code 18] ; voorbereidingshandelingen import cocaïne in december 2020 in Valencia
Dit betreft een geslaagde import van cocaïne naar de haven van Valencia op 28 december 2020. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd die duiden op import naar Nederland of verkoop in Nederland. De verdachte wordt door anderen op de hoogte gehouden over de voortgang van het transport. Na binnenkomst van de partij overlegt hij zelf alleen met [medeverdachte 6] over de verkoopprijs. Uit het verdere verloop van de chatcommunicatie kan worden afgeleid dat de verkoop van deze partij in Spanje zal plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de chatcommunicatie of anderszins in het dossier geen aanknopingspunten aanwezig op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze partij voor de Nederlandse markt bestemd was. Er is immers geen import zichtbaar richting Nederland, daar wordt ook niet over gesproken, en er blijkt ook niet van voorbereidingen voor de verkoop van deze partij in Nederland.
[code 19] ; voorbereidingshandelingen voor de import van een partij cocaïne van België naar Nederland en de verkoop daarvan, januari 2021.
Op grond van de chatcommunicatie tussen [medeverdachte 6] en de verdachte, en de verdachte en een potentiële koper kan vastgesteld worden dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de partij cocaïne in Antwerpen, overleg heeft met [medeverdachte 6] over een transporteur voor het vervoer naar Nederland en over de verkoopprijs. Tegelijk biedt hij cocaïne aan en maakt hij afspraken voor de feitelijke levering. Dit zijn voorbereidende handelingen voor de import naar Nederland en voorbereidende handelingen voor de verkoop in Nederland.
[code 20] en [code 21] ; voorbereidingshandelingen import cocaïne januari 2021 in beslag genomen in Panama
Deze chatcommunicatie geeft geen enkel aanknopingspunt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de partij cocaïne, waarvan de verdachte mogelijk een deel heeft voorgefinancierd, bestemd was voor de Nederlandse markt. Daarom kan de inhoud van deze ambtshandeling niet bijdragen aan het bewijs.
Conclusie feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen voorbereidende handelingen in de zin van artikel 10a OW heeft verricht voor de import van en handel in meerdere partijen cocaïne.
Feit 4 gewoontewitwassen grote geldbedragen, goud en een [vaartuig type 1] )
Grote geldbedragen en goud
De verdachte wordt gewoontewitwassen verweten, namelijk dat hij samen met anderen grote geldbedragen afkomstig van (eigen) misdrijf gedurende langere tijd voorhanden heeft gehad en heeft omgezet in goud.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte deelt in de opbrengst van de verkoop van een partij van 2289 kilo cocaïne, dat hij een bedrag van 570.000 euro in contanten aanneemt, dat hij overleg heeft wie een nieuwe partij kan financieren, en samen met anderen beschikt over een ‘pot’ en over grote geldbedragen beschikt en verbergt. Hij wordt ook door [medeverdachte 1] in kennis gesteld van grote geldbedragen die ontvangen zijn.
De verdachte was daarnaast betrokken bij het omzetten van geldbedragen in goud en de goudhandel. Zijn zoon [medeverdachte 3] stelt hem er immers van op de hoogte dat hij goud aan het omsmelten is en naast de woning van de verdachte bevindt zich een goudsmelterij, namelijk in het bijgebouw bij de woning van zijn broer [medeverdachte 1] De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervan wist. In september 2020 wordt hij op de hoogte gesteld van de inbeslagname van 50 kilo goud bij een goudhandelaar door de Duitse politie. Dit goud behoort kennelijk mede aan de verdachte toe. Met deze goudhandelaar doet ook [medeverdachte 1] zaken. De rechtbank leidt uit het dossier af dat deze dit mede voor de verdachte doet. Hij stuurt immers de verdachte een overzicht van wat er bij deze goudhandelaar ligt. In het conflict dat ontstaat door de inbeslagname van het goud neemt de verdachte een bemiddelende rol aan. Dit contact zal zijn ingegeven door zakelijke belangen. Ten slotte blijkt dat de verdachte – nadat hij door zijn zoon [medeverdachte 3] in contact is gebracht met een goudhandelaar – voor forse geldbedragen goud heeft aangekocht. De rechtbank concludeert – gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden – dat het niet anders kan zijn dan dat deze aankoop is gefinancierd met middelen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen met de handel in verdovende middelen.
Nu niet bewezen kan worden dat het geld waarmee de verdachte het goud heeft betaald geheel uit misdrijf afkomstig was, zal de rechtbank aan de bewezenverklaring de zinssnede ‘geheel of gedeeltelijk' toevoegen. Daarmee wordt de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten en verdachte is er ook niet door in zijn verdediging geschaad.
[vaartuig type 1] )
Het verwijt dat de verdachte gemaakt wordt is dat hij de werkelijke eigendomssituatie van een boot, een [vaartuig type] (hierna: [vaartuig type 1] ), heeft verhuld. Daarmee zou de verdachte zich schuldig maken aan witwassen. De gemachtigd raadsman heeft ter zitting meegedeeld dat de verdachte dit ontkent en stelt dat de boot in de tenlastegelegde periode niet van hem is geweest.
[getuige] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris een overeenkomst tot aankoop van deze boot overgelegd van 2018 en verklaard dat zijn inmiddels overleden vrouw de boot destijds heeft aangekocht bij een bedrijf in Susteren voor 115.000,- euro. Hij wist niet dat de boot eerder van de verdachte is geweest.
De zoon van de verdachte, [medeverdachte 3] , heeft verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van de boot en om die reden onderhoud aan de boot heeft laten doen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
- De verdachte en zijn familie maakten vanaf 2017 op Ibiza gebruik van een snelle motorboot, [vaartuig type 1] , die in de haven van San Antonio (Ibiza) lag.
- Uit een brief van de botenbouwer uit Italië aan de verdachte uit 2017 leidt de rechtbank af dat de boot in 2017 aan de verdachte toebehoorde. Onduidelijk is gebleven hoe de boot destijds is gefinancierd. Uit het dossier blijkt niets van bancaire betalingen.
- De huurder van de ligplaats van de boot in 2022 was [huurder] , bij de contactgegevens staan evenwel het emailadres en het telefoonnummer van de verdachte vermeld. Ook de lidmaatschapspas van de haven lag bij de verdachte thuis. Betalingen voor de ligplaats zijn niet door [huurder] gedaan maar diverse andere (rechts)personen. Een van deze personen, [getuige 1] , heeft bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris verklaard dat hij liggeld heeft betaald op verzoek van de verdachte, tegen een vergoeding van 10%.
- In de woning van de verdachte op Ibiza zijn diverse documenten betreffende de boot aangetroffen, onder meer een registratiebewijs op naam van [medeverdachte 3] en een verzekeringscertificaat op naam van [medeverdachte 3] .
Op grond van deze feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de boot in werkelijkheid in eigendom toebehoort aan de verdachte en dat de hiervoor beschreven constructies ertoe dienen de daadwerkelijke eigendomssituatie van de boot te verhullen. De overgelegde overeenkomst van de aankoop van de boot door de overleden vrouw van [getuige] (waarbij de boot in 2018 is gekocht van een ander dan de verdachte, tegen een niet-marktconforme prijs) kan het witwasvermoeden niet ontzenuwen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen van de [vaartuig type 1] .
Conclusie ten aanzien van feit 4
De rechtbank is gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het gewoontewitwassen van grote geldbedragen en goud en het witwassen van de [vaartuig type 1] wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 5 criminele organisatie
Juridisch kader
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen of rechtspersonen.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Organisatie
De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachten in het onderzoek Asperge kan worden gekwalificeerd als een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
De berichten in het dossier maken een zekere rolverdeling duidelijk. Uit berichten van [medeverdachte 1] blijkt dat hij zich bezig heeft gehouden met het geld (‘i only do money’), oftewel het witwassen en dat ‘totto’, waarmee [verdachte] wordt bedoeld, verantwoordelijk is voor ‘door and selling’, oftewel de import en verkoop van verdovende middelen. De onderlinge taakverdeling blijkt ook uit een bericht waarin [medeverdachte 1] doorverwijst naar zijn broer: ‘you must mail mine brother he knows al the doors in europe’.
Uit het dossier kan verder worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] worden gekend in belangrijke beslissingen en de lakens uitdelen. [verdachte] wordt op de hoogte gehouden over het verloop van de import van cocaïne in de haven en wordt betrokken bij de verkoopprijs van cocaïne. Ook beslist hij over te nemen acties wanneer blijkt dat de organisatie is bestolen van cocaïne. De verantwoordelijkheid van [medeverdachte 1] blijkt onder meer uit berichten waarin hij het heeft over enorme geldbedragen (bijvoorbeeld 70 miljoen euro op 23 september 2020), en het feit dat hij anderen met regelmaat opdrachten geeft met bijbehorende instructies.
Naast de taak- en rolverdeling zijn de gebruikte middelen kenmerkend voor de professionele samenwerking. Voor de onderlinge communicatie werd gebruik gemaakt van versleutelde telefoons. Ook blijkt uit de berichten dat afspraken zijn gemaakt met een ‘stashbouwer’ en dat een fiat en ambulance in gereedheid werden gebracht om vervoer mee te kunnen verrichten. Er werd verder gewerkt met een geldtelmachine en er is een goudsmelterij aangetroffen. Het investeren in en gebruikmaken van zulke middelen geeft blijk van een professionele, duurzame samenwerking.
Het duurzame karakter blijkt verder nog uit de lange periode waarin werd samengewerkt, zeker in het licht van de intensiteit en schaal van de activiteiten waarmee men zich bezighield.
Dat sprake is van een familieverband tussen de verdachten is niet redengevend voor de bewezenverklaring, maar speelt ontegenzeggelijk wel een rol in de onderlinge verhoudingen. Sterker nog: uit berichten van [medeverdachte 1] over de samenwerking met ‘ [medeverdachte 11] ’ kan worden opgemaakt dat familiebanden ook als een meerwaarde kunnen worden gezien (‘Hij wil graag hele familie ontmoeten want hij is famikie man’). De rechtbank neemt het bestaan van een duurzaam samenwerkingsverband echter aan op basis van feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier. Die laten zich niet alleen verklaren door contact tussen familieleden.
Oogmerk
Zoals de rechtbank al heeft overwogen, blijkt uit het opsporingsonderzoek dat er vele strafbare feiten zijn begaan. Het gaat dan in het bijzonder om (voorbereidingshandelingen ten aan aanzien van) de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen en goud.
Het plegen van deze strafbare feiten gebeurde veelvuldig en over een langere periode, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een stelselmatige samenwerking. Uit de gewisselde chatberichten blijkt dat hier de nodige onderlinge communicatie en samenwerking bij kwam kijken. Dat valt ook te verwachten, gezien de complexiteit en schaal van de strafbare feiten. Het gaat met andere woorden om het in organisatorisch verband stelselmatig plegen van strafbare feiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat de organisatie tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen.
Deelneming
De deelneming moet voor iedere betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Daarom zal de rechtbank hierna per verdachte ingaan op de vraag of en in hoeverre hij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[verdachte]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [verdachte] als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie; hij was met name verantwoordelijk voor de import van en handel in drugs.
Onder het kopje ‘organisatie’ is al toegelicht dat uit de chatberichten blijkt dat [verdachte] belangrijke, strategische beslissingen door of in samenspraak met [verdachte] worden genomen. Toen bleek dat er cocaïne uit de opslag was gestolen, werd [verdachte] op de hoogte gehouden en op dat moment besliste hij over wat er moest gebeuren met de mogelijke dader. In aanvulling hierop wordt uit het dossier duidelijk dat [verdachte] een bemiddelende rol had toen 50 kilogram goud in beslag was genomen en er onenigheid bestond over de vraag wie daarvoor de prijs moest betalen. Verder werd [verdachte] geïnformeerd over ladingen drugs die binnenkwamen in de haven. Tot slot overweegt de rechtbank dat uit berichten kan worden afgeleid dat [verdachte] substantieel deelde in de winst.
Het komt er dus op neer dat [verdachte] optrad op het moment dat zaken escaleerden, belangrijke beslissingen nam en deelde in de winst. Dit duidt erop dat hij een leidinggevende positie in de organisatie had.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de wetenschap van het oogmerk van de organisatie om strafbare feiten te plegen evident.
[medeverdachte 3]
Dat [medeverdachte 3] deelnam aan de organisatie blijkt uit de overige hem ten laste gelegde – en hiervoor besproken – strafbare feiten. De rol van [medeverdachte 3] is uitvoerend en in veel gevallen gaat het om handelingen die worden uitgevoerd in opdracht van of georganiseerd door [medeverdachte 1] Hoewel de rol van [medeverdachte 3] dus beduidend minder groot is dan die van [medeverdachte 1] en [verdachte] , blijkt uit de bewijsmiddelen zonder meer een betekenisvolle bijdrage aan het oogmerk van de organisatie. Meer in het bijzonder gaat het om het behulpzaam zijn bij de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen en goud. Daarbij geldt dat het witwassen veelvuldig en op grote schaal plaatsvond.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 3] op zijn minst in zijn algemeenheid wist dat de organisatie tot oogmerk had misdrijven te plegen. In het bijzonder is relevant dat [medeverdachte 3] verschillende berichten ontving die erop duiden dat hij wist dat er ook werd gehandeld in drugs. Van [verdachte] verneemt hij op 4 september 2020: ‘ [contactpersoon] ga ons pap geven’. ‘ [contactpersoon] ’ is de contactpersoon van [verdachte] met betrekking tot de import van drugs; kennelijk weet [medeverdachte 3] wie met ‘ [contactpersoon] ’ wordt bedoeld. Daarnaast ontvangt [medeverdachte 3] van [nummer 9] ( [medeverdachte 6] ) de volgende berichten op 1 juli 2020: ‘Nee gekjij mag niet bij spullen’ en ‘pap gewoon’. Deze berichten moeten naar het oordeel van de rechtbank zo worden begrepen dat [medeverdachte 3] bewust weg werd gehouden van verdovende middelen en zich alleen met witwassen bezig mocht houden. Er kan echter wel worden geconcludeerd dat hij wist dat er ook wordt gehandeld in verdovende middelen.
[medeverdachte 9]
Voor [medeverdachte 9] geldt eveneens dat hij een uitvoerende rol heeft gehad binnen de organisatie. In opdracht van zijn vader pakte hij geld aan, telde het in voorkomende gevallen en vervoerde hij goud. Hoewel zijn (uitvoerende) rol minder groot is geweest dan die van [medeverdachte 3] , geldt ook voor [medeverdachte 9] dat hij met de hem tenlastegelegde feiten, voor zover bewezenverklaard, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de organisatie.
Wat betreft de wetenschap van [medeverdachte 9] geldt dat hij in een periode van ongeveer zes weken (16 juni tot 29 juli 2020), vijf keer grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en ook heeft geholpen met tellen. Daar komt bij dat [medeverdachte 9] over het tellen communiceerde met een versleutelde telefoon en daarbij regelmatig samenwerkte met [medeverdachte 3] . Naar het oordeel van de rechtbank kan aan het voorgaande de conclusie worden verbonden dat [medeverdachte 9] in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie tot oogmerk had misdrijven te plegen.
[medeverdachte 2]
heeft geldbedragen en goud vervoerd en ook voor hem geldt dat hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van deze organisatie.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte 2] in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie tot oogmerk had misdrijven te plegen. Naast het feit dat [medeverdachte 2] over een langere periode minder vaak witwashandelingen heeft verricht dan de overige verdachten, was de enige contactpersoon van [medeverdachte 2] via Sky zijn kleinzoon [medeverdachte 3] . In hoeverre [medeverdachte 2] wist dat daarachter een organisatie zat met tot oogmerk het plegen van misdrijven, kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen. In dat verband overweegt de rechtbank dat de samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet duurzaam genoeg is om op zichzelf als een organisatie in de zin van artikel 140 Sr te kwalificeren.