In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het verzoek van een verzoeker uit Malawi om de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 7 juni 2023. De verzoeker trok zijn beroep in omdat de Staatssecretaris op 7 november 2023 een besluit had genomen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de Staatssecretaris gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling en wijst dit verzoek af. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet echter beoordelen of de Staatssecretaris daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris op 7 november 2023 een besluit heeft genomen op de mvv-aanvraag van de verzoeker, waarmee de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep. Desondanks bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er verder geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af, maar wijst er wel op dat de Staatssecretaris verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor tot de Staatssecretaris wenden.