Overwegingen
1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van een BMW X5 (de auto). Bij de vaststelling van de afschrijving is gebruik gemaakt van een taxatierapport (het taxatierapport). Het taxatierapport vermeldt een waardevermindering wegens schade van € 38.818 (€ 47.968 - € 9.150).
2. DRZ heeft een hertaxatie uitgevoerd. Het DRZ-rapport vermeldt een waardevermindering wegens schade van € 1.310 (72%).
3. De naheffingsaanslag bedraagt € 9.155.
4. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil
- of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
- of verweerder een juiste waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen;
- of verweerder van de juiste CO2-uitstootwaarde is uitgegaan;
- of sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
7. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
8. Eiseres dient tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat sprake is van meer schade dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte en naar verschillende facturen en offertes. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan de schadecalculatie van DZR te twijfelen. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Uit de facturen en offertes blijkt onvoldoende duidelijk in hoeverre de daarin genoemde werkzaamheden betrekking hebben op herstel van daadwerkelijke schade aan de onderhavige auto en of, en zo ja, wanneer die werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daarnaast ziet de rechtbank in de omstandigheid dat eiseres, blijkens de inkoopfactuur, de auto zelf heeft gekocht voor € 44.000, een tegenaanwijzing voor de aanwezigheid van de door haar gestelde schade. Eiseres is dan ook niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs. Dat in afwijking van het DRZ-rapport een percentage van 100% van het schadebedrag in aanmerking moet worden genomen, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt. Haar standpunt dat de leeftijd en de kilometerstand van de auto een percentage van 100% rechtvaardigen, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd.
9. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de overgang naar de zogenoemde WLTP/NEDC2-methode leidt tot een hogere CO2-uitstootwaarde. Het zwaarder belasten van later ingevoerde auto’s op basis van de NEDC2-uitstoot, terwijl gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van de NEDC1-methode, leidt tot strijd met artikel 110 VWEU, aldus eiseres.
11. Wanneer de CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig vaststaat, kan deze niet meer als variabele worden aangevoerd om eerder in Nederland geregistreerde motorvoertuigen met een lagere CO2-uitstoot als soortgelijk te beschouwen in de zin van artikel 110 van het VWEU.Eiseres heeft haar standpunt dat sprake is gelijksoortige voertuigen met een lagere CO2-uitstoot, die enkel veroorzaakt wordt door een andere meetmethode, niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld referentievoertuigen. Eiseres, die de bewijslast heeft, maakt dan ook niet aannemelijk dat er soortgelijke voertuigen met een lagere CO2-uitstoot op basis van de NEDC1-methode op de Nederlandse markt zijn. Van strijd met artikel 110 VWEU is geen sprake.
12. Nu niet is gebleken dat sprake is van gelijksoortige referentievoertuigen, behoeft het betoog van eiseres over de restantvoorraadregeling verder geen behandeling.
13. De onderzoeken waar eiseres naar verwijst kunnen haar niet baten. De conclusies van dergelijke algemene en brede onderzoeken kunnen niet rechtstreeks worden toegepast op de hier in geding zijnde auto.
14. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet als uitvoerder van de – uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007kan eiseres aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Vergoeding voor immateriële schade
17. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is op 16 december 2021 door verweerder ontvangen. Ten tijde van het doen van deze uitspraak is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. Voor een vergoeding van immateriële schade is dan ook geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: