ECLI:NL:RBDHA:2023:19586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.35314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 6 november 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser voerde aan dat de maatregel niet aan hem was uitgereikt en dat hij niet op de hoogte was gebracht van de redenen van de bewaring in een begrijpelijke taal. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de maatregel op de juiste wijze was uitgereikt en dat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor de bewaring, ook al was er een schending van de informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat deze schending niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. Eiser had recht op kosteloze rechtsbijstand en had tijdig beroep ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak, en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35314
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982.
Uitreiking van de maatregel
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet aan hem is uitgereikt, omdat bij de fouillering in het detentiecentrum de maatregel van bewaring niet bij eiser is aangetroffen.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Op pagina 6 van de maatregel van bewaring van 6 november 2023 staat: “een afschrift van deze maatregel is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt.” Dit betreft een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt document, waarvan in beginsel mag worden uitgegaan. Eisers enkele stelling dat de maatregel van bewaring niet is uitgereikt is onvoldoende om daaraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring.
5. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat er geen rechtsgeldige maatregel tot stand is gekomen en de bewaring daarom onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 20231, waaruit dit volgt. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Algerijns Arabische taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is vervolgens gevraagd of alles duidelijk is. Eiser heeft daarop geantwoord: “ja ik snap het.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem ook kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. Hoewel sprake is van een gebrek, heeft eiser geen recht op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware grond onder 3d, omdat deze grond volgens eiser onvoldoende is gemotiveerd.
8. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. De gronden onder 3a en 3b kunnen de maatregel al dragen.2 Al om die reden treft de beroepsgrond geen doel en behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is,3 is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 november 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.