ECLI:NL:RBDHA:2023:19568
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet met betrekking tot co-ouderschap en zorgregeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader, eiser, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag. Eiser had op 16 augustus 2021 kinderbijslag aangevraagd voor zijn drie kinderen, met het verzoek om deze uitkering vanaf het vierde kwartaal van 2021 te ontvangen. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij eiser verblijven en dat er geen sprake is van co-ouderschap, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van 12 februari 2019. Dit plan bepaalt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder ligt en dat zij de kinderbijslag ontvangt.
Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de zorgregeling in het ouderschapsplan sinds maart 2020 niet meer wordt nageleefd en dat de kinderen feitelijk bij hem verblijven van vrijdag tot maandagochtend en van dinsdagavond tot donderdagavond. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en vastgesteld dat, hoewel de kinderen feitelijk meer tijd bij eiser doorbrengen, het ouderschapsplan en de afspraken daaruit leidend zijn voor de toekenning van de kinderbijslag. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat er geen bewijs is van gewijzigde afspraken tussen de ouders over de zorgregeling en de uitbetaling van de kinderbijslag.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.