ECLI:NL:RBDHA:2023:19568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB - SGR 22/1892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet met betrekking tot co-ouderschap en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader, eiser, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag. Eiser had op 16 augustus 2021 kinderbijslag aangevraagd voor zijn drie kinderen, met het verzoek om deze uitkering vanaf het vierde kwartaal van 2021 te ontvangen. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij eiser verblijven en dat er geen sprake is van co-ouderschap, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van 12 februari 2019. Dit plan bepaalt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder ligt en dat zij de kinderbijslag ontvangt.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de zorgregeling in het ouderschapsplan sinds maart 2020 niet meer wordt nageleefd en dat de kinderen feitelijk bij hem verblijven van vrijdag tot maandagochtend en van dinsdagavond tot donderdagavond. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en vastgesteld dat, hoewel de kinderen feitelijk meer tijd bij eiser doorbrengen, het ouderschapsplan en de afspraken daaruit leidend zijn voor de toekenning van de kinderbijslag. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat er geen bewijs is van gewijzigde afspraken tussen de ouders over de zorgregeling en de uitbetaling van de kinderbijslag.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

gemachtigde: mr. N. Diamant.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het ontvangen van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het vierde kwartaal van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam 1] , zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is de vader van [naam 2] (geboren [geboortedag 1] 2010), [naam 3] (geboren [geboortedag 3] 2012) en [naam 4] (geboren [geboortedag 3] 2015) (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). Eiser heeft op 16 augustus 2021 voor de kinderen kinderbijslag aangevraagd vanaf het vierde kwartaal van 2021.
2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de stukken blijkt dat de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij eiser verblijven, zodat geen sprake is van co-ouderschap en eiser daarom geen recht heeft op kinderbijslag. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van de zorgregeling in het ouderschapsplan van 12 februari 2019. Bij de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2021 is het recht op kinderalimentatie gewijzigd, niet het ouderschapsplan. In het ouderschapsplan staat dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder ligt en de moeder de kinderbijslag krijgt.
Verweerder is niet gebleken dat de ouders nadien tot een andere overeenstemming zijn gekomen met betrekking tot de zorgregeling en het ontvangen van de kinderbijslag. Verder wordt volgens verweerder nog steeds het ouderschapsplan nageleefd indien de kinderen de helft van de tijd bij eiser verblijven. In het ouderschapsplan staat namelijk dat de kinderen om de week van zaterdag tot maandag en iedere week van woensdag tot donderdag bij eiser verblijven, maar dat ouders naar eigen inzicht invulling kunnen geven aan de zorgregeling. Er is volgens verweerder geen sprake van het langer dan zes maanden niet naleven van de zorgregeling uit het ouderschapsplan, zodat het uitgaan van de feitelijke situatie niet aan de orde is.
3. Eiser betoogt dat hij recht heeft op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021. Eiser voert aan dat de kinderen feitelijk en met instemming van de moeder van de kinderen van vrijdag tot maandagochtend en van dinsdagavond tot donderdagavond bij hem verblijven. Verweerder moet volgens eiser uitgaan van de feitelijke situatie omdat de zorgregeling uit het ouderschapsplan van 12 februari 2019 gewijzigd is vanaf maart 2020 en dus langer dan zes maanden niet is nageleefd. Uit het feit dat de kinderen voornoemde dagen bij vader verblijven volgt volgens eiser dat hij en de moeder van de kinderen overeenstemming hierover hebben bereikt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Artikel 7, eerste lid van de Algemene kinderbijslagwet (Akw) bepaalt dat de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort, of door hem wordt onderhouden.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de AKW wordt, indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald. Ingevolge het vijfde lid, van dit artikel wordt, indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, de kinderbijslag betaald waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald. Ingevolge het zevende lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
Artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk), bepaalt dat als twee personen recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind en zij dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, het recht van één van deze personen op kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald wordt aan beide verzekerden en het recht van de andere persoon niet wordt uitbetaald. Dit is anders als in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald.
Verweerder heeft beleid vastgelegd met betrekking tot de uitbetaling van kinderbijslag in geval van gescheiden huishoudens. Dit is de beleidsregel Kinderbijslag-betaling bij gescheiden huishoudens, echtscheiding en co-ouderschap (SB 1096).
In dit beleid is het volgende opgenomen:
‘Een kind kan ook (beurtelings) tot twee huishoudens behoren. Dit doet zich voor bij co-ouderschap. Op grond van artikel 10, eerste lid, Besluit uitvoering kinderbijslag is sprake van co-ouderschap als beide ouders een kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke uitspraak overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Als in de overeenkomst of rechterlijk uitspraak geen verdeling van de kinderbijslag is overeengekomen, dan betaalt de SVB de kinderbijslag waarop één van beide ouders recht heeft in gelijke mate uit aan beide ouders, De kinderbijslag waarop de andere ouder recht heeft, betaald de SVB in dat geval niet uit. (...)
Voor de interpretatie van het begrip 'overwegend in gelijke mate verzorgen' in de zin van artikel 10, eerste lid, Besluit uitvoering kinderbijslag valt de SVB terug op het beleid in SB1014 over tot het huishouden behoren. Dit houdt in dat het kind afwisselend in overwegend gelijke mate de nachtrust moet doorbrengen bij beide ouders. Als het kind aan deze voorwaarde voldoet, dan neemt de SVB aan dat de verzorging en het onderhoud zijn verdeeld zoals is vastgelegd in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. De SVB gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak.’
4.1
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van 23 juli 2021 van deze rechtbank afdoende blijkt dat de kinderen voor de helft van de tijd bij eiser verblijven. Immers, blijkens de uitspraak is bij de berekening van de kinderalimentatie een zorgkorting van 35% gehanteerd, welk percentage wordt toegepast in geval van co-ouderschap. Daarnaast is niet in geschil dat de kinderen drie dagen per week en de helft van de vakantiedagen bij eiser verblijven.
4.2
Echter, in het ouderschapsplan is expliciet bepaald dat de kinderbijslag aan de moeder wordt uitbetaald. De uitspraak van 23 juli 2021 van de rechtbank Den Haag bevat ten aanzien van deze bepaling geen wijziging. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook bij co-ouderschap de ouders ten aanzien van de kinderbijslag kunnen afspreken dat de gehele kinderbijslag aan één van de ouders toekomt (bijvoorbeeld met het oog op verschillen van inkomens van de ex-partners). Nu niet is gebleken van een bedoeling daartoe of een rechterlijke uitspraak in die zin, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het beleid heeft kunnen hanteren dat ten aanzien van de kinderbijslag niet is gebleken van afwijkende afspraken en derhalve de wijze van uitbetaling ongewijzigd blijft.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser voor het ontvangen van kinderbijslag op grond van de AKW vanaf het vierde kwartaal van 2021 heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.