ECLI:NL:RBDHA:2023:19555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB - SGR 21/5563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bouwen overkapping bij beschermd monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Atlantikwall Museum Scheveningen en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. De eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een overkapping bij een museale bunker, maar deze aanvraag werd door de gemeente afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan en dat de overkapping de cultuurhistorische waarden van de bunker onevenredig zou aantasten. De rechtbank heeft het advies van de Welstands- en Monumentencommissie gevolgd, die had geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Eiseres voerde aan dat haar belangen onvoldoende waren meegewogen en dat de afwijzing onredelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd de vergunning te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

Stichting Atlantikwall Museum Scheveningen, te Den Haag, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas Den Haag, verweerder

gemachtigde: mr. A. Regenboog.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping.
Bij besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door bestuurders [naam 1] en [naam 2]. Mede aanwezig was [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiseres heeft op 27 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een overkapping (‘droogloop’) bij de museale bunker (622) Badhuisweg ongenummerd ter hoogte van het Tramwegpad voor een periode van zeven jaar. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat de aangevraagde
activiteiten niet voldoen aan de bouwvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft de aanvraag om die reden mede opgevat als een aanvraag voor het gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Verweerder heeft de aanvraag voorgelegd aan de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie, die hierover op 29 juli 2020 als volgt heeft geadviseerd:

De commissie kan niet instemmen met de overkapping tegen de bunker, waarmee het vrijstaande, in het landschap opgenomen karakter van de bunker wordt aangetast.
Dit landschap, de Nieuwe Scheveningse Bosjes, is een belangrijk onderdeel van het beschermd stadsgezicht en het bunkercomplex daarin een belangrijke historische laag. De overkapping voegt geen waarde toe aan het landschap en verstoort de gaafheid van het bunkercomplex.
De landschappelijke setting is niet oorspronkelijk, onder meer aangepast naar de nieuwe functie van de bunker. Door deze overkapping verwordt de bunker echter tot een normaal bouwwerk waartegen gebouwd kan worden of dat kan worden uitgebreid. Hiermee verliest de bunker een belangrijk deel van zijn gaafheid en het bunkercomplex een belangrijk deel van zijn waarde.
In navolging van het advies van de Welstands- en Monumentencommissie heeft verweerder de aanvraag vervolgens afgewezen.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder advies ingewonnen van de adviescommissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft, met verwijzing naar het advies van de Welstands- en Monumentencommissie, geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Verweerder heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, onder meer omdat de toegestane bouwhoogte van drie meter met 27 centimeter wordt overschreden. Verweerder wil niet onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van het bestemmingsplan afwijken omdat blijkens het advies van de Welstands- en Monumentencommissie het bouwplan de cultuurhistorische waarden van de bunker onevenredig aantast.
1.4.
Eiseres betoogt dat de omgevingsvergunning verleend had moeten worden. Zij voert aan dat haar belangen onvoldoende zijn meegenomen bij de belangenafweging. Eiseres stelt dat het ontbreken van een overkapping met zich meebrengt dat bezoekers worden blootgesteld aan de weersomstandigheden. Het is belangrijk dat met name het aantal bezoekende jongeren niet afneemt omdat het van groot maatschappelijk belang is dat jongeren kennis nemen van de impact van de tweede wereldoorlog en met name de atlantikwall. Verweerder heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie” en “Waarde-Cultuurhistorie”. Daarnaast is afwijzing op grond van 26 centimeter overschrijding van de toegestane hoogte onredelijk omdat dit een geringe overschrijding betreft. Ook is het volgens eiseres onredelijk dat het besluit mede is gebaseerd op het advies van de Welstands- en Monumentencommissie zonder dat overleg heeft plaatsgevonden tussen deze commissie en eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

De activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan’
Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden, voor zover hier van belang, zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, voor zover hier van belang, kan de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. De beslissing om van het bestemmingsplan af te wijken mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en alle daarbij betrokken relevante belangen, waaronder de gevolgen voor het woon- en leefmilieu, dienen in aanmerking te worden genomen. De rechtbank dient het besluit van verweerder om gebruik te maken van die bevoegdheid terughoudend te toetsen en te beoordelen of verweerder in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
Ter plaatse rusten - voor zover van belang - op het perceel ingevolge het bestemmingsplan “Belgisch Park” (hierna: bestemmingsplan) de enkelbestemming “Bos” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie” en “Waarde-Cultuurhistorie”.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag niet voldoet aan het bestemmingsplan ten aanzien van het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte (artikel 4.2.2) en het uitbreiden van de bebouwing (artikel 4.3).
2.2.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van 29 juli 2020 van de Welstands- en Monumentencommissie, toegelicht niet op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan te willen afwijken omdat het landschap, de Nieuwe Scheveningse Bosjes, een belangrijk onderdeel is van het beschermd stadsgezicht en het bunkercomplex daarin een belangrijke historische laag is. De overkapping voegt geen waarde toe aan het landschap en verstoort de gaafheid van het bunkercomplex. Het plan wordt gezien als een aantasting van het beschermde stadsgezicht.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de Welstands- en Monumentencommissie een onafhankelijke en onpartijdige deskundige is. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Eiseres heeft ook geen tegenadvies van een onafhankelijk deskundige overgelegd.
2.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het advies van de Welstands- en Monumentencommissie ten grondslag heeft mogen leggen aan de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo.
De activiteit ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wabo is, voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor het in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument, een omgevingsvergunning vereist.
In artikel 2.18 van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, die omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Op grond van artikel 3:4 van de Monumentenverordening Den Haag zendt verweerder een afschrift van de aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument voor advies aan de Welstands- en Monumentencommissie.
3.1.
De Welstands- en Monumentencommissie heeft geadviseerd om de aanvraag van de omgevingsvergunning af te wijzen omdat het bouwplan de cultuurhistorische waarden van de bunker onevenredig aantast. Zoals onder 2.3 overwogen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de Welstands- en Monumentencommissie, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of de conclusies. Ook in dit verband geldt dat, nu het advies van de Welstands- en Monumentencommissie wordt gevolgd, verweerder geen nadere belangenafweging behoeft te maken. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wabo in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning.
Overige punten
4.1.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”. Verder slaagt ook niet de beroepsgrond dat afwijzing op grond van overschrijding van de toegestane bouwhoogte onredelijk is omdat dit een geringe overschrijding betreft. Ook in geval van overschrijding van rond 27 centimeter is immers sprake van strijd met het bestemmingsplan, zodat verweerder er in beginsel toe gehouden is om op grond van de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo de omgevingsvergunning te weigeren.
4.2.
Tot slot vormt het gestelde ontbreken van overleg tussen de Welstands- en Monumentencommissie en eiseres geen onderdeel van het toetsingskader voor de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.