ECLI:NL:RBDHA:2023:19553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB - 21/5503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor het plaatsen van een nieuwe antennemast in Bergambacht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een nieuwe antennemast in Bergambacht. Eiser, een inwoner van de gemeente, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, dat op 12 maart 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder voor het plaatsen van de antennemast. Eiser stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de gezondheidsrisico's onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet voldoet aan het bestemmingsplan, maar dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Eiser heeft alternatieve locaties voorgesteld voor de antennemast, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat opleveren met minder bezwaren. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door verweerder voldoende is geweest en dat de gezondheidsrisico's in de besluitvorming zijn betrokken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,

verweerder
gemachtigden: mr. W.J. Brakenhoff en J.A. Veldhuizen.
Als derde-partij neemt deel aan het geding:
Colonne B.V.te Vianen, vergunninghouder
gemachtigde: C. Zondag van Novec B.V..

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een nieuwe antennemast op de locatie achter [adres] in Bergambacht.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Inleiding

1. Op 11 februari 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een nieuwe antennemast op de locatie achter [adres] in [plaats] ter vervanging van de bestaande mast.
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo) en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo).
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder advies ingewonnen van de adviescommissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren, onder toevoeging van de verplichting om als voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden dat de huidige antennemast moet worden verwijderd na realisering van de nieuwe mast.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder toevoeging van voornoemd voorschrift. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met gebruik van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van artikel 5.2, onder j, van het vigerende bestemmingsplan mag namelijk de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bebouwingsvlak maximaal twee meter bedragen. De beoogde antennemast is 40 meter en daarom te hoog. Op grond van artikel 36.1, onder b, van het bestemmingsplan mag verweerder een antennemast van 40 meter hoog plaatsen en verweerder heeft gebruik gemaakt van deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Verder is volgens verweerder het voorzorgsbeginsel in dit geval niet van toepassing omdat de blootstellingslimieten niet worden overschreden en er dus geen aanwijzingen zijn dat de elektromagnetische velden van antenne-masten ernstige effecten op de gezondheid hebben.
1.4.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder het belang van eiser bij het beperken van gezondheidsrisico’s onvoldoende heeft meegewogen. Verweerder moet het ALARA-principe toepassen door voorzorg in acht te nemen. Verweerder had zich in dat verband niet mogen beperken tot toetsing aan de richtlijnen van de International Commission on Non-ionizing Radiation Protection (ICNIRP), maar strengere (Europese) normen moeten hanteren, althans de richtlijn SBM 2015 (SBM-richtlijn). Uit onderzoek van eiser is gebleken dat de normen van deze richtlijn fors worden overschreden. Eiser heeft voorts drie alternatieve locaties voorgesteld waarop de antennemast kan worden geplaatst. De alternatieve locaties bevinden zich op meer dan 400 meter van de woning van eiser. Onderzoek heeft uitgewezen dat in geval van een dergelijke afstand het risico op kanker kleiner is.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden, voor zover hier van belang, zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (voor zover hier van belang) met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ter plaatse rust op het perceel ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” (hierna: bestemmingsplan) de bestemming “Bedrijf - Nutsvoorziening” met de bouwaanduiding “antennemast”.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag niet voldoet aan het bestemmingsplan ten aanzien van het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte (artikel 4.2.2) en het uitbreiden van de bebouwing (artikel 4.3). In geschil is of verweerder gelet op de risico’s voor de gezondheid de overschrijding onder toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid alsnog heeft kunnen vergunnen.
Het voorzorgsbeginsel
3. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat op grond van het voorzorgsbeginsel strengere (Europese) normen moeten worden toegepast. Eiser heeft onderzoek laten verrichten door C. Vroegop (Vroegop) van ‘Less E-stress, metingen en advies EMV’. In een verslag van 13 mei 2021 geeft Vroegop aan dat weliswaar voldaan wordt aan de ICNIRP-richtlijnen, maar dat de blootstellingsnorm volgens de BouwBiologische richtlijn SBM 2015 (SBM-richtlijn) fors wordt overschreden. Vroegop concludeert dat verweerder in dit geval het voorzorgsbeginsel moet toepassen omdat uit het “Antenneregister” blijkt dat de huidige mast aan de [straatnaam] al voorzien is van 5G apparatuur en daarom nu reeds sprake is van forse gezondheidsrisico’s. Ook wordt verwezen naar de conclusie van de Gezondheidsraad in het advies “5G en gezondheid’” aan de Tweede Kamer van 2 september 2020 dat ook bij blootstelling onder de limieten van de ICNIRP-richtlijnen gezondheidsschade niet is uit te sluiten. De Gezondheidsraad adviseert om in afwachting van nader onderzoek naast de ICNIRP-richtlijnen het ALARA-principe (as low as reasonable achievable) toe te passen.
3.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door verweerder ter zake van de gezondheidsrisico’s gehanteerde normen als volgt. Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3936, bestaat geen aanleiding om niet uit te gaan van de ICNIRP-richtlijnen. De rechtbank is in dat licht van oordeel dat verweerder bij zijn bestuurlijke afweging van deze richtlijnen uit heeft kunnen gaan.
3.2.
De rechtbank constateert voorts dat niet in geschil is dat in het onderhavige geval geen sprake is van overschrijding van de blootstellingslimieten in de ICNIRP-richtlijnen; in de onderhavige zaak is zelfs sprake van blootstelling ver onder de limiet (van twee Watt per m²) van deze richtlijnen.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder uit voorzorg de blootstellingsnorm van de SBM-richtlijn had moeten toepassen. Immers, ook blijkens het advies van de Gezondheidsraad van 2 september 2020 vindt in Nederland het beperken van de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden plaats door het hanteren van de blootstellingslimieten in de ICNIRP-richtlijnen.
3.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om uit voorzorg nader onderzoek te doen naar de door eiser gestelde gezondheidsrisico’s als gevolg van de antenne-mast.
Alternatieve locaties
4. Eiser stelt dat de antennemast op drie alternatieve locaties kan worden geplaatst die zich op minimaal 400 meter van de woning van eiser bevinden, zodat voor eiser sprake is van minder gezondheidsrisico’s.
4.1.
De rechtbank overweegt dat, indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking kan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verder is het aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [1]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de alternatieven een gelijkwaardig resultaat opleveren. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van het derde alternatief terecht mogen betrekken dat op die locatie het bestemmingsplan de bouw van een antennemast niet toelaat vanwege strijd met de doeleindenomschrijving en de bouwregels, terwijl in geval van de reeds vergunde antennemast de afwijking van het bestemmingsplan slechts de hoogte van de mast betreft. Ook de andere twee locaties zijn volgens verweerder niet geschikt omdat bruggen noodzakelijk zijn om de locatie te bereiken, de locatie in een molenbiotoop ligt, vergunninghouder niet beschikt over de betreffende gronden en/of de locatie niet de vereiste dekking oplevert.
Belangenafweging
5. Eiser stelt dat hij onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming en dat zijn belangen onvoldoende zijn meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De belangenafweging vindt plaats in het kader van de algemene wijzigingsbevoegdheid voor zendmasten in het bestemmingsplan. In deze zaak heeft verweerder gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, zodat sprake is van een beperktere belangenafweging. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de bezwaren van omwonenden met betrekking tot gezondheidsschade en wat eiser daarover in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft aangevoerd zijn meegenomen bij de besluitvorming. Het aspect gezondheidsschade is ruimschoots betrokken bij de belangenafweging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een afweging van de belangen heeft plaatsgevonden.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1539.