ECLI:NL:RBDHA:2023:19520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23/4248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de wijze van berekening van vaartoelage tijdens verlof van een ambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, tegen de wijze van berekening van de vaartoelage tijdens zijn verlof. Eiser had verlof opgenomen van 11 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2022, maar ontving geen vaartoelage over deze periode. Verweerder, de staatssecretaris van Defensie, erkende in een bestreden besluit dat eiser recht had op vaartoelage tijdens zijn verlof en kende een nabetaling van € 590,82 toe. Eiser was van mening dat de gemiste vaartoelage volledig vergoed moest worden, zonder gebruik te maken van een gemiddeld tarief, en dat de berekening van verweerder niet representatief was.

De rechtbank oordeelt dat de vaartoelage een intrinsiek onderdeel is van het loon van eiser en dat hij tijdens verlof in een vergelijkbare situatie moet worden gebracht als tijdens gewerkte periodes. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het onvoldoende gemotiveerd was. Verweerder moet nu opnieuw de nabetaling berekenen en de wijze van uitbetaling voor de toekomst heroverwegen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.116,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is gedaan op 14 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijze van berekening van de vaartoelage tijdens het door eiser opgenomen verlof.
1.1.
Met de loonstrook van oktober 2022 werd duidelijk dat eiser geen vaartoelage kreeg over zijn opgenomen verlofuren in de periode van 11 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 10 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eiser alsnog een vaartoelage toegekend over deze periode.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beroepen van collega’s van eiser, [naam 1] (zaaknummer 23/4250) en [naam 2] (zaaknummer 23/4251). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in dienst bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en heeft een functie op een kustwachtvaartuig. Ongeveer vier keer per maand heeft eiser een driedaagse vaardienst waarvoor hij een vaartoelage ontvangt van € 338,31 per dienst. Van 11 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2022 heeft eiser verlof opgenomen. In die periode heeft eiser twee vaardiensten gemist en ook niet uitbetaald gekregen. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij op grond van de Europese Richtlijn 2003/88/EG (de vakantierichtlijn) recht heeft op minimaal vier weken verlof met doorbetalen van zijn loon. Onder het Europese loonbegrip vallen ook de componenten die op grond van de aanstelling intrinsiek samenhangen met de werkzaamheden. Verweerder had dan ook de vaartoelage moeten doorbetalen tijdens eisers verlof.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat eiser tijdens zijn verlof ook recht had op de vaartoelage nu eiser gedurende een langere periode structureel vaartoelage heeft ontvangen en daarmee een intrinsiek inkomensbestanddeel is. Er zal dan ook een nabetaling plaatsvinden van € 590,82. Voor de berekening van het te betalen bedragen is verweerder uitgegaan van het gemiddeld door eiser ontvangen bedrag aan vaartoelage over de afgelopen twaalf maanden. Verweerder is daarbij uitgegaan van de in rechte vast staande loonstroken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Primair vindt eiser dat de feitelijk gemiste vaardiensten verloond zouden moeten worden. Indien eiser geen verlof had genomen had hij wel vaartoelage ontvangen over die vaardiensten. Daarmee is duidelijk wat het verschil is tussen het loon tijdens de gewerkte periode en het loon tijdens vakantie. Er bestaat daarmee geen reden om uit te gaan van een gemiddelde. Subsidiair vindt eiser dat verweerder in het bestreden besluit geen representatief gemiddelde hanteert. De in het voorafgaande jaar uitbetaalde vaartoelagen zijn niet representatief voor het normale loon, omdat door verweerder niet is meegewogen dat eiser in die periode ook wel eens vaardiensten is misgelopen waarvoor hij – ten onrechte – geen vaartoelage heeft ontvangen. Verweerder is dus uitgegaan van loonstroken waar fouten in staan voor wat betreft de vaartoelage.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser gedurende een langere periode structureel vaartoelage heeft ontvangen en daarmee de vaartoelage een intrinsiek inkomensbestanddeel is. Wel ter discussie staat op welke wijze de vaartoelage dient te worden berekend over de verlofuren die eiser heeft genoten.
5.1.
Het primaire standpunt van eiser is dat verweerder een door verlof gemiste vaartoelage volledig dient te betalen. Daarbij zou geen gebruik gemaakt moeten worden van een gemiddeld tarief, maar zal moeten worden gekeken naar de feitelijke vaardiensten - en de daaraan gekoppelde vaartoelage - die niet zijn gewerkt vanwege opgenomen verlof. Verweerder stelt daar tegenover dat dit het onwenselijke effect zou kunnen hebben dat medewerkers verlof opnemen op de dagen dat zij staan ingepland voor een vaardienst. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet aangezien in het geval van eiser de vaardiensten een structureel onderdeel uitmaken van het werk. Per maand wordt eiser gemiddeld drie tot vier maal ingeroosterd voor vaardiensten. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank te weinig ruimte voor medewerkers om misbruik te maken van een dergelijke manier van vergoeden. Ook het standpunt van verweerder dat deze wijze van uitbetalen niet strookt met het doel van de vaartoelage, namelijk het bieden van een compensatie voor de extra taken/het ongemak dat ontstaat als gevolg van werkzaamheden, volgt de rechtbank niet. Nu niet in geschil is dat de vaartoelage een intrinsiek onderdeel is van het gebruikelijke loon dient eiser immers tijdens verlof qua beloning in een situatie te worden gebracht die vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte periodes. [1] Omdat verweerder het besluit op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd heeft komt het voor vernietiging in aanmerking.
5.2.
Daarnaast is de rechtbank ook voor wat betreft het subsidiaire standpunt van eiser van oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder erkent immers dat de vaartoelage onderdeel uitmaakt van het loon. Verweerder kiest er vervolgens voor om de gemiste vaartoelage uit te betalen op basis van een gemiddelde van de door eiser in de voorgaande twaalf maanden ontvangen vaartoelage. Door hiervoor terug te kijken naar de in rechte vast staande loonstroken in die periode gaat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet uit van een representatief gemiddelde. In die maanden werd immers nog geen rekening gehouden met het feit dat de vaartoelage een intrinsiek onderdeel is van het loon en heeft eiser toen geen vaartoelage ontvangen tijdens zijn opgenomen verlof. Dat de loonstroken in rechte vaststaan maakt, anders dan verweerder meent, niet dat daaruit een representatief gemiddelde volgt. Indien verweerder er voor kiest om gebruik te blijven maken van een gemiddelde van de door eiser ontvangen vaartoelage, zal verweerder dat gemiddelde opnieuw dienen te berekenen waarbij rekening wordt gehouden met uitbetaalde vaartoelagen tijdens opgenomen verlof.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat verweerder opnieuw de nabetaling zal moeten berekenen en zal moeten bezien op welke wijze in de toekomst uitbetaald zal worden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat de rechtbank niet beschikt over de daartoe benodigde gegevens. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het is aan verweerder om de keuze te maken in de wijze waarop de vaartoelage dient te worden berekend over de verlofuren die eiser heeft genoten in de maand augustus 2022 en voor de toekomst, mits hierbij rekening wordt gehouden met hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.116,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1/3 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 mei 2023;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.116,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 15 september 2011, ECLI:EU:C:2011:588