ECLI:NL:RBDHA:2023:19498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
10582722 RL EXPL 23-10440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van luchtvaartmaatschappij op buitengewone omstandigheden afgewezen in verband met annulering van vlucht door coronapandemie

In deze zaak vorderden de eisers, passagiers van een geannuleerde vlucht van TUI Airlines, een schadevergoeding van € 800,00 per persoon wegens de annulering van hun vlucht van Malaga naar Amsterdam op 2 juni 2021. TUI had de vlucht geannuleerd vanwege een tegenvallend aantal passagiers, wat zij als een buitengewone omstandigheid aanvoerde, verwijzend naar de coronapandemie. De kantonrechter oordeelde echter dat de luchtvaartmaatschappij niet kon aantonen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigden. De rechter stelde vast dat er op de dag van de vlucht geen overheidsmaatregelen waren die de uitvoering van de vlucht verhinderden en dat andere luchtvaartmaatschappijen wel degelijk vluchten uitvoerden. De kantonrechter concludeerde dat de beslissing van TUI om de vlucht te annuleren een bedrijfseconomische keuze was en geen buitengewone omstandigheid. De eisers kregen gelijk en de rechter wees de vordering tot schadevergoeding toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van annulering. Daarnaast werd TUI veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de zijde van de eisers. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB/c
Rolnummer: 10582722 RL EXPL 23-10440
12 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser] , wonende te [woonplaats] , en

2.
[eiseres], wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers] of de passagiers,
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.,
gevestigd te Oude Meer en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: TUI,
gemachtigde: mevr. mr. M. Lustenhouwer (AKD).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 mei 2023 met tien producties (nrs. 1 tot en met 10);
  • de conclusie van antwoord van 30 augustus 2023 met vier producties (nrs. 1 tot en met 4);
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties ten behoeve van de mondelinge behandeling, binnengekomen bij de griffie op 8 november 2023, met drie aanvullende producties (nrs. 11 tot en met 13).
1.2
Op 17 november 2023 is een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [eisers] in persoon zijn verschenen samen met hun gemachtigde en waarbij namens TUI de gemachtigde is verschenen. De gemachtigden hebben spreek- resp. comparitieaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eisers] hadden een boeking voor TUI-vlucht OR 656 van Malaga Airport, Spanje naar Schiphol Airport, Amsterdam op 2 juni 2021, met gepland vertrek uit Malaga om 19:30 uur en geplande aankomst in Amsterdam om 22:50 uur.
2.2
TUI heeft de betreffende vlucht geannuleerd en de passagiers daarvan op 1 juni 2021 op de hoogte gesteld. Tegelijkertijd heeft TUI daarbij een alternatieve vlucht aan de passagiers aangeboden op 3 juni 2021.
2.3
De passagiers zijn vervolgens op 3 juni 2021 om 11:50 uur met vlucht OR 592 uit Malaga vetrokken en aangekomen in Amsterdam om 14:20 uur.

3.De vordering

3.1
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, (I.) TUI te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf woensdag 2 juni 2021, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (II.) TUI te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten begroot op € 181,50 dan wel begroot op € 145,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf woensdag 5 oktober 2022 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (III.) TUI te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde kosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
3.2
Aan hun vordering leggen [eisers] ten grondslag dat Europese regelgeving en jurisprudentie, meer in het bijzonder de EU-verordening 261/2004 (hierna; ‘de Verordening’) en (onder meer) de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2008 (C-549/07, Wallentin-Hermann-arrest), van 19 november 2009 (C-402/07, Sturgeon-arrest) hen recht geven op een vergoeding van € 400,00 per persoon in verband met de annulering van hun vlucht van Malaga naar Amsterdam op 2 juni 2021.

4.Het verweer

4.1
TUI voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eisers] Het verweer komt erop neer dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, een wereldwijde corona-epidemie, die het uitvoeren van de vlucht verhinderden. TUI wijst er daarbij in het bijzonder op dat de passagiers hun reis hebben geboekt in een periode van steeds wisselende reisadviezen en dat zij er bij de boeking op zijn gewezen dat de reis onder invloed van coronamaatregelen kan wijzigen.

5.De beoordeling

5.1
De Verordening en de daarop gebaseerde jurisprudentie beoogt de passagier als consument van door een luchtvaartmaatschappij aangeboden diensten bescherming te bieden tegen annulering van vluchten en de met annulering gelijkgestelde vertragingen, die een bepaalde tijdsduur overschrijden. Deze bescherming vertaalt zich in bepaalde gefixeerde schadevergoedingen en andere verplichtingen, zoals verzorging en, indien aan de orde, overnachtingen. Als uitgangspunt is de luchtvaartmaatschappij gehouden een bepaalde aan de vluchtafstand gerelateerde vergoeding aan de passagier te betalen in geval van een annulering van een vlucht of een vertraging van meer dan drie uur. Deze verplichting lijkt uitzondering, indien de luchtvaartmaatschappij zich met succes op een bijzondere omstandigheid kan beroepen, die als oorzaak voor de vertraging heeft te gelden.
5.2
In deze procedure is het aldus aan de kantonrechter om te beoordelen of TUI zich met succes op buitengewone omstandigheden bij de betreffende vlucht kan beroepen.
5.3
Een belangrijk uitgangspunt bij deze beoordeling is dat TUI niet betwist dat op de betreffende dag van vlucht OR 656 op 2 juni 2021 er geen sprake was van overheidsmaatregelen of andere oorzaken, die het uitvoeren van de vlucht verhinderden. Dat blijkt ook uit het feit dat TUI onweersproken heeft gelaten dat op de betreffende dag een betrekkelijk groot aantal vluchten van en naar Spanje, ook naar de luchthaven van Malaga, is uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen, waaronder een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij om en nabij de geplande vertrektijd van vlucht OR 656 uit Malaga.
5.4
Weliswaar was in juni 2021 de wereldwijde coronapandemie al ruim één jaar onderweg en niemand zal beweren dat deze pandemie met name ook de reis- en toeristenbranche niet hard heeft getroffen, ook nog in 2021 en zelfs daarna. Luchtvaartmaatschappijen zijn bijzonder hard getroffen doordat de passagiersaantallen ten opzichte van de jaren voor de epidemie drastisch daalden.
5.5
Dat neemt niet weg dat in juni 2021 de (strenge) reisrestricties, zoals die aan het begin van de epidemie in maart 2020 werden afgekondigd met (in-)reisverboden alom niet meer aan de orde waren, in het bijzonder niet binnen de EU. Wel waren er nog negatieve reisadviezen van kracht in verschillende gradaties. Anders dan TUI in haar verweer lijkt te suggereren waren deze reisadviezen gericht tegen reizigers, niet tegen luchtvaartmaatschappijen. Omdat de reisadviezen regelmatig wijzigden, betekende dit dat reizigers het risico liepen een door hen geboekte reis niet te kunnen maken indien tussen het boeken van de reis en het maken van de reis de reisadviezen wijzigden. Dat geldt ook voor overheidsmaatregelen waardoor een bepaalde bestemming bij boeken van de reis wel mogelijk was, maar op de dag waarop de reis gemaakt zou worden, niet meer. En evenzeer kwam voor risico van reizigers de omstandigheid dat zij bij het maken van een reis positief testten op corona, hetgeen voor luchtvaartmaatschappijen een gegronde reden was om passagiers te weigeren, of dat ze op de bestemming of na terugreis thuis in quarantaine dienden te gaan. Al deze omstandigheden maakten het voor reizigers gedurende de coronapandemie risicovol om op reis te gaan, omdat zij in dergelijke gevallen geen gebruik konden maken van de door hen geboekte reis en ook geen recht hadden op teruggave van hun reissom.
5.6
Al deze omstandigheden, die een risico voor reizigers inhielden, waren echter geen risicofactoren voor luchtvaartmaatschappijen. Luchtvaartmaatschappijen, ook luchtvaartmaatschappijen als TUI die voornamelijk chartervluchten en pakketreizen aanbieden, liepen andere risico’s, namelijk zodanig kleine passagiersaantallen, dat wellicht bepaalde vluchten niet rendabel uit te voeren waren. Dat zal betekend hebben dat luchtvaartmaatschappijen hoofdbrekens zullen hebben gehad bij het samenstellen van hun vluchtschema’s. Dat neemt echter niet weg dat, in het geval een luchtvaartmaatschappij had besloten een bepaalde vlucht aan het publiek aan te bieden, zoals vlucht OR 656 op 2 juni 2021, de hoofdregel uit de Europese regelgeving van toepassing is, namelijk dat de luchtvaartmaatschappij aan de uitvoering van een betreffende vlucht gehouden kan worden en dat bij annulering of vertraging van de vlucht, die niet op buitengewone omstandigheden terug te voeren is, leiden tot een verplichting om de passagiers te vergoeden. Immers, op het moment dat ook in die bijzondere tijden een passagier een bepaalde vlucht boekte is een verplichting ontstaan voor de luchtvaartmaatschappij om de betreffende passagier op de betreffende tijd van de vertrek- naar de aankomstbestemming te vervoeren. Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat de afwegingen, die een luchtvaartmaatschappij gemaakt heeft om (a) een bepaalde vlucht al dan niet aan te bieden aan het publiek of (b) een bepaalde vlucht bij tegenvallende passagiersaantallen te annuleren, zoals TUI heeft gedaan bij vlucht OR 656, omdat daarmee naar haar zeggen slechts acht passagiers vervoerd zouden worden, een bedrijfseconomische beslissing van de luchtvaartmaatschappij is, die niet kwalificeert als een buitengewone omstandigheid. Er was immers geen andere omstandigheid, die de uitvoering van de vlucht verhinderde, dan de omstandigheid dat de vlucht voor TUI niet kostendekkend was uit te voeren. Het beroep van TUI op een buitengewone omstandigheid faalt daardoor. De vordering van de passagiers zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 wordt eveneens toegewezen, omdat de kantonrechter zich aansluit bij de vigerende jurisprudentie waarbij een luchtvaartmaatschappij meteen bij een annulering of een vertraging van een vlucht in verzuim verkeert.
5.7
Gelet op het voorgaande kan onbesproken blijven of TUI, naast dat al dan niet sprake was van een buitengewone omstandigheid, al het mogelijke heeft gedaan om de passagiers een alternatief aan te bieden. Zoals TUI terecht tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht moet in het geval van buitengewone omstandigheden de luchtvaartmaatschappij ook aantonen dat zij alles in het werk heeft gesteld om een vertraging voor passagiers te voorkomen. In het voorliggende geval hebben de passagiers aangedragen dat omstreeks de vertrektijd van vlucht OR 656 een vliegtuig van een andere luchtvaartmaatschappij vanuit Malaga naar Amsterdam is vertrokken, waarmee de passagiers wellicht vervoerd hadden kunnen worden. TUI heeft niet, althans niet voldoende weerlegd dat die mogelijkheid inderdaad bestond.
5.8
Naar het oordeel hebben de passagiers in voldoende mate onderbouwd dat zij hebben getracht dit geschil buiten rechte met TUI af te doen. Als productie 4 bij dagvaarding hebben zij brieven van hun gemachtigde aan TUI overgelegd van 6 oktober 2022, van 2 februari 2023 en van 21 maart 2023, waarin zij TUI aanspreken op het betalen van de betreffende vergoeding. Daardoor is het recht ontstaan op vergoeding van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten op basis van het Besluit Buitengerechtelijke Incassokosten 2012, derhalve voor een bedrag van € 145,20 (incl. BTW).
5.9
Als de in deze procedure in het ongelijk gestelde partij zal TUI worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de passagiers, begroot op € 607,14 en op de nakosten als na te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
  • veroordeelt TUI tot betaling van [eisers] van een bedrag van € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt TUI tot betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 145,20 (incl. BTW) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt TUI in de proceskosten aan de zijde van [eisers] , begroot op
€ 607,14, waaronder begrepen een bedrag van € 264,00 als het aan de gemachtigde van [eisers] toekomende salaris;
- veroordeelt TUI tot betaling van € 66,00 aan nasalaris, voor zover [eisers] daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.