ECLI:NL:RBDHA:2023:19496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-7065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van kantoren en woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van kantoren en woningen in het pand aan de [adres 1], [nummer 1] en [nummer 2] in [plaats]. De vergunning is verleend op 23 februari 2023, maar verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 november 2023 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunde werkzaamheden in strijd zijn met het splitsingsverbod uit het bestemmingsplan, omdat op de begane grond en de eerste verdieping bestaande woningen aanwezig zijn die gesplitst worden. Dit betekent dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep niet in stand zal blijven voor deze bouwlagen. De verzoeken worden gedeeltelijk toegewezen, en de voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en het besluit van 23 februari 2023 voor zover het betreft de werkzaamheden op de begane grond en de eerste verdieping.

De voorzieningenrechter concludeert dat de overige vergunde werkzaamheden op de tweede verdieping en met betrekking tot de kapverdieping mogen worden uitgevoerd. Het college moet het griffierecht aan verzoekers vergoeden, en verzoeker 2 krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter en is openbaar uitgesproken op 12 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/7065 en SGR 23/7110

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2023 in de zaken tussen

1.
[verzoeker sub1 1],
[verzoeker sub1 2]en
[verzoekster sub1], te [woonplaats] , verzoekers 1,
2.
[verzoeker sub 2], te [woonplaats] , verzoeker 2
(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Linden)
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Spectrum Invest B.V., te Den Haag (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van de kantoren en de woning in het pand aan de [adres 1] , [nummer 1] en [nummer 2] in [plaats] tot meerdere woningen.
Het college heeft met het besluit van 23 februari 2023 vergunninghoudster deze omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van verzoekers is het college bij dat besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster [verzoekster sub1] , [verzoeker sub 2] en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 26 september 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor (1) het veranderen van de kantoren [adres 1] en [nummer 1] en de woning [adres 2] tot woningen, (2) het maken van constructieve doorbraken, (3) het vergroten van de kelder, (4) het toevoegen van een extra bouwlaag met twee woningen, (5) het plaatsen van een trap, (6) het maken van een aanbouw aan de achterzijde op de begane grond en de tweede verdieping en (7) het realiseren van twee dakterrassen.
2.1
Op 30 november 2022 is de aanvraag zodanig gewijzigd dat deze uit de volgende onderdelen bestaat:
- Het wijzigen van de functie kantoor naar wonen op de begane grond en het realiseren van twee nieuwe woningen;
- Het wijzigen van de functie kantoor naar wonen op de eerste verdieping en het realiseren van twee nieuwe woningen;
- Het veranderen van de woning op de tweede verdieping naar twee onzelfstandige woningen;
- Het realiseren van een extra bouwlaag op de derde verdieping met één nieuwe woning;
- Het realiseren van een uitbouw aan de achterzijde op de tweede verdieping;
- Het realiseren van een dakterras aan de achterzijde op de derde verdieping;
- Het oprichten van een privacy-scherm ter plaatse van het dakterras aan de achterzijde op de derde verdieping en
- Het maken van constructieve doorbraken.
2.2
Het college heeft in het besluit van 23 februari 2023 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.
2.3
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 23 februari 2023, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, in stand gelaten. Het college heeft hierin overwogen – voor zover hier van belang – dat aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van woningsplitsing in strijd met het bestemmingsplan. Verder is het welstands- en monumentenadvies volgens het college concludent. Ook is aannemelijk dat de verbouw aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) voldoet. Tot slot is de vergunde afwijking van de planregels volgens het college beperkt tot de goothoogte van het gebouw, en leidt deze afwijking niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of de privacy van verzoekers.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van verzoekers 1 stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoekschrift door verzoekers 1 is ondertekend, maar dat het beroepschrift namens hen is getekend door O. Stapel. In het dossier heeft de voorzieningenrechter geen machtiging aangetroffen waaruit blijkt dat de indiener van het beroepschrift hiertoe bevoegd was. Het ontbreken van deze machtiging betreft echter een gebrek dat op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht hersteld kan worden. Dit betekent dat voldaan is aan het vereiste dat naast het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening een beroepsprocedure aanhangig is, aangezien thans niet vaststaat dat dit beroep te zijner tijd niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
5. Verzoekers voeren aan dat de vergunde werkzaamheden in strijd zijn met het splitsingsverbod uit het bestemmingsplan. Zij bestrijden het standpunt van het college dat kantoorruimte wordt omgezet naar woonruimte en stellen dat feitelijk sprake is van bestaande woningen die worden gesplitst.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. Op grond van het bepaalde onder d van dat artikellid mag het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
6.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan] (integrale herziening)”. Het betrokken perceel heeft hierin de enkelbestemming “Wonen-1” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”. Daarnaast gelden de gebiedsaanduiding “overige zone - gemeentelijk beschermd stadsgezicht” en de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - dakopbouw”.
Op grond van artikel 32, onder b, van de planregels is het verboden een bestaande woning bouwkundig te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen.
6.2
Het college heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de aanvraag kon worden beoordeeld als een verzoek om kantoorruimte te transformeren naar woonruimte, omdat in de laatst vergunde situatie (in 1941) is ingestemd met het gebruik van de begane grond en de eerste verdieping van het pand als kantoor. In het bestreden besluit is in lijn hiermee overwogen dat het splitsingsverbod van artikel 32, onder b, van het geldende bestemmingsplan niet van toepassing is.
6.3
In het verweerschrift heeft het college zich echter op het standpunt gesteld dat toch sprake is van strijd met het in het bestemmingsplan opgenomen splitsingsverbod voor zover het bouwplan betrekking heeft op de begane grond en de eerste verdieping. Op die bouwlagen bevinden zich volgens het college woningen die gesplitst worden. Op de tweede verdieping is volgens het college geen sprake van strijd met het splitsingsverbod, nu daar een zelfstandige woning wordt omgezet naar twee onzelfstandige woonruimten. Het splitsingsverbod wordt ook niet overtreden door realisatie van een nieuwe woonlaag, nu in zoverre sprake is van het oprichten van een nieuwe woning.
6.4
Niet in geschil is dat op de begane grond en de eerste verdieping van het pand in 1941 vergunning is verleend voor een functiewijziging van wonen naar kantoor ten behoeve van een zogenoemd “kringhuis”, een ruimte voor bijeenkomsten van de [politieke partij]. Het college heeft ten aanzien van de begane grond en de eerste verdieping geen vergunning van recenter datum kunnen achterhalen. Uit de stukken is het de voorzieningenrechter gebleken dat de begane grond en de eerste verdieping op enig moment na 1941 weer een woonfunctie hebben gekregen. Die bouwlagen zijn immers al geruime tijd weer als zodanig bestemd – in ieder geval sinds 1984 – en ook als woning in gebruik. Dit laatste blijkt onder meer uit een huisnummerbesluit van 19 december 2019, waarbij aan de begane grond het huisnummer [nummer 3], aan de eerste verdieping het huisnummer [nummer 1] en aan de tweede verdieping het huisnummer [nummer 2] zijn toegekend en waarin is opgemerkt dat de begane grond op dat moment werd beschouwd als woonfunctie. Uit door verzoeker 2 overgelegde verkoopinformatie blijkt bovendien dat het pand te koop is gezet als bestaande uit drie bouwkundig gesplitste appartementen in verhuurde staat. De voorzieningenrechter acht het dan ook aannemelijk dat op de begane grond en de eerste verdieping twee bestaande woningen in de zin van het bestemmingsplan aanwezig zijn. Het splitsen van deze woningen is daarom in strijd met artikel 32, aanhef en onder b, van de planregels. Het college heeft dit in het besluit van 23 februari 2023 en het bestreden besluit niet onderkend. Deze verzoeksgrond slaagt.
6.5
Dit betekent dat het bestreden besluit naar verwachting in zoverre in beroep niet in stand zal blijven. De verzoeken zullen in zoverre dan ook worden toegewezen.
7. De voorzieningenrechter zal hieronder onderzoeken of de schorsing moet zien op het gehele bouwplan of beperkt kan blijven tot een gedeelte daarvan. Vergunninghoudster heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de bouwwerkzaamheden op de begane grond en de eerste verdieping gestaakt kunnen worden en dat dit de overige bouwwerkzaamheden niet in de weg hoeft te staan.
Overschrijding maximaal toegestane goothoogte
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 23.2.1, onder b, van het bestemmingsplan, omdat de kapverdieping gedeeltelijk de maximaal toegestane goothoogte van 11 meter overschrijdt. Dat betekent dat hiervoor een omgevingsvergunning is vereist om van het bestemmingsplan af te wijken.
8.1
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
8.2
Ingevolge artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw. Dit is de zogeheten kruimelgevallenregeling.
8.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college naar voorlopig oordeel in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
8.4
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bouwplan aan artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor. De vergunde extra woonlaag is immers een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw zoals bedoeld in die bepaling. Dat betekent dat sprake is van een situatie waarin het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken. Het college mag deze bevoegdheid gebruiken als realisatie van de kapverdieping niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9. Volgens het college levert de overschrijding van de maximale goothoogte geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. De kapverdieping valt aan de achterzijde nog steeds binnen het theoretische profiel van wat er op grond van het bestemmingsplan maximaal mogelijk is aan kapverdieping op dit pand. De overschrijding van de goothoogte van de linkerzijde van de kapverdieping is acceptabel omdat het hier een wachtgevel betreft en deze geen nadelige ruimtelijke impact op de naastgelegen panden en buitenruimte heeft.
9.1
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan ter plaatse een bouwhoogte van 14 meter toestaat en dat de vergunde kapverdieping die bouwhoogte niet overschrijdt. Nu de vergunde afwijking van het bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op de goothoogte vanwege de vorm van de kapverdieping, is de afwijking van het bestemmingsplan relatief beperkt. Dit betekent naar voorlopig oordeel dat de door verzoekers 1 gestelde inbreuk op hun belangen, waaronder extra schaduw en mogelijk sneeuwophoping op naastgelegen daken, reeds grotendeels door het bestemmingsplan en de hierin opgenomen maximale bouwhoogte mogelijk wordt gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op goede gronden aangenomen dat de toegestane overschrijding van de maximale goothoogte hierop geen wezenlijke invloed heeft en dat dus geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van verzoekers 1.
Privacy
10. Verzoekers 1 vrezen dat de realisatie van het vergunde dakterras zal leiden tot een aantasting van hun privacy. Dit dakterras is volgens hen in strijd met artikel 24.2.2, onder e, van het bestemmingsplan, nu het wordt gerealiseerd op het dak van een uitbouw op de tweede verdieping.
10.1
Dit betoog slaagt niet. Artikel 24.2.2 van het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op aanbouwen en bijgebouwen die in het achtererfgebied buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Het college stelt zich op het standpunt dat die situatie hier niet aan de orde is, nu het dakterras volledig binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd. Ook overigens past het dakterras volgens het college volledig binnen het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt van het college. Dat betekent dat bij het vergunnen van het dakterras geen gewicht kon worden toegekend aan het door verzoekers ingeroepen privacybelang.
Bouwbesluit en brandveiligheid
11. Verzoekers 1 voeren aan dat de nieuwe ingrepen en zeker de nieuwe bouwlaag op het dak moeten voldoen aan de eisen voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het Bouwbesluit en het Praktijkboek Bouwbesluit 2012 blijkt dat bij het bouwen van een woning op een bestaand gebouw (“optoppen”) voor de nieuwe woningen het rechtens verkregen niveau van de onderliggende woningen geldt. Daarnaast wijst het college erop dat de teams Bouwconstructie en Bouwfysica en de Brandweer het bouwplan hebben getoetst aan de daaraan gestelde eisen van het Bouwbesluit en alle hun akkoord hebben gegeven.
11.1
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo dient het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning te toetsen aan het Bouwbesluit. De toets die het college hierbij moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor bouwen geweigerd moet worden als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Het college heeft bij deze toets beoordelingsruimte. Dit houdt in dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Het college heeft, onder verwijzing naar genoemde adviezen van de teams Bouwconstructie en Bouwfysica en de Brandweer, uitvoerig toegelicht waarom in dit geval voor zowel de kapverdieping als de tweede verdieping van het pand kon worden aangesloten bij het rechtens verkregen niveau. Naar voorlopig oordeel biedt wat verzoekers 1 hiertegen hebben aangevoerd geen grond om dit standpunt van het college voor onjuist te houden.
Beschermd stadsgezicht
12. Daarnaast voeren verzoekers 1 aan dat de nieuwe bouwlaag op het dak een
aantasting is van het beschermde stadsgezicht. Zij stellen dat de Laan van Meerdervoort een zelfstandige laan is met een geheel eigen karakter dat niet te vergelijken is met de achtergelegen wijk waarvan zij de buitenrand vormt. Ter plaatse is volgens verzoekers 1 sprake van een zelfstandige unieke rij aaneengesloten herenhuizen met een lengte van ruim 300 meter. De kapverdieping tast volgens verzoekers 1 de cultuurhistorische kwaliteit aan en had niet in afwijking van het bestemmingsplan vergund mogen worden.
13. In het verweerschrift is aangegeven dat de Welstands- en Monumentencommissie (de welstandscommissie) niet kon instemmen met het aanvankelijke plan, onder meer omdat de toen voorgestelde dakopbouw in de gevellijn de nuance van de luchtlijn aantastte en conflicteerde met het naastgelegen torentje. Op verzoek van de welstandscommissie is het plan twee keer aangepast, waarbij de voorzijde van de opbouw zover is teruggelegd ten opzichte van de gevellijn dat de luchtlijn gerespecteerd blijft in het straatbeeld.
Daarnaast is in het verweerschrift vermeld dat de welstandscommissie de aanvraag tevens heeft beoordeeld in het kader van de in het bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduiding “Gemeentelijk beschermd stadsgezicht”. Ook de afdeling Monumentenzorg en Welstand heeft advies uitgebracht. Uit de adviezen van de welstandscommissie blijkt volgens het college duidelijk dat zij goed op de hoogte is van de situatie ter plaatse. Er zijn weloverwogen adviezen afgegeven. Dat geldt ook voor het advies van Monumentenzorg. De bezwaarschriften zijn voorgelegd aan de betrokken medewerker van de afdeling Monumentenzorg en deze bevestigde dat de keuze voor een dakopbouw met wachtgevel op deze locatie een bewuste is geweest.
13.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [1]
13.2
Naar aanleiding van de adviezen van de welstandscommissie van 26 oktober 2022 en 18 januari 2023 heeft vergunninghoudster het bouwplan aangepast. Op 22 februari 2023 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over het aangepaste bouwplan.
13.3
In hetgeen verzoekers 1 aanvoeren ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college de adviezen van de welstandscommissie en van de afdeling Monumentenzorg niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Naar voorlopig oordeel is niet gebleken dat deze adviezen niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen of inhoudelijke onvolkomenheden vertonen. Uit de adviezen komt naar voren dat aandacht is besteed aan de vorm en architectonische uitwerking van de kapverdieping, waarbij ook de relatie van het pand met de omgeving – waaronder het torentje op het buurpand – is beoordeeld. In de adviezen is gemotiveerd uiteengezet waarom het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand en geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht. Verzoekers hebben geen tegenadvies van een deskundige overgelegd waarin de juistheid van de adviezen aan het college wordt betwist. Deze grond slaagt daarom niet.
Parkeren
14. Verzoekers 1 vrezen voor een toename van parkeeroverlast als gevolg van het bouwplan, zowel door auto’s als door fietsen. Zij vinden dat het college had moeten verlangen dat een fietsenberging wordt gerealiseerd en achten de maatregel om aan de toekomstige bewoners geen parkeervergunning te verlenen onvoldoende. Verzoekers 1 wijzen erop dat het college in het bestreden besluit een onjuiste berekening van de parkeerbehoefte heeft gemaakt.
14.1.
Wat verzoekers 1 hebben gesteld over de vrees voor parkeeroverlast van fietsen en auto’s levert geen grond op voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet geen grond om te twijfelen aan het standpunt van het college dat voor het bouwplan een parkeereis geldt van afgerond twee parkeerplaatsen. Uit artikel 2:2 van de Nota Parkeernormen Den Haag 2021 volgt dat in een dergelijk geval onder voorwaarden vrijstelling van de parkeereisen kan worden verleend. Verzoekers 1 hebben niet gemotiveerd bestreden dat in dit geval aan die voorwaarden wordt voldaan.
Naar voorlopig oordeel heeft het college daarnaast voldoende gemotiveerd waarom in dit geval op grond van het Bouwbesluit niet verlangd kon worden dat bij het pand een fietsenberging wordt gerealiseerd.
Onvolkomenheden bezwaarprocedure
15. De voorzieningenrechter volgt verzoekers 1 tot slot niet in hun betoog dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt aangetast door de gang van zaken tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase en dat de bezwaarschriftencommissie niet onafhankelijk was. Naar voorlopig oordeel leveren de door verzoekers 1 geschetste omstandigheden rond de hoorzitting geen grond op voor het oordeel dat zij niet voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De voorzieningenrechter is niet gebleken van een gebrek in de voorbereidingsprocedure dat niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. De stelling dat de bezwaarschriftencommissie niet onafhankelijk was slaagt niet, reeds omdat deze stelling niet van een nadere onderbouwing is voorzien.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat het bestreden besluit in de beroepsprocedure niet in stand zal blijven voor zover dit betrekking heeft op de werkzaamheden op de begane grond en de eerste verdieping. De voorzieningenrechter zal de verzoeken gedeeltelijk toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het bestreden besluit en het besluit van 23 februari 2023 worden geschorst totdat uitspraak is gedaan op de beroepen. De verzoeken zullen voor het overige worden afgewezen. Dat betekent dat de vergunde werkzaamheden op de tweede verdieping en met betrekking tot de kapverdieping mogen worden uitgevoerd.
16.1
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken gedeeltelijk toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Ten aanzien van verzoekers 1 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Verzoeker 2 krijgt een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker 2 een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken gedeeltelijk toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit en het besluit van
23 februari 2023, voor zover daarmee vergunning is verleend voor bouwactiviteiten op de begane grond en de eerste verdieping, totdat uitspraak is gedaan op de beroepen;
- wijst de verzoeken af voor het overige;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan ieder van verzoekers afzonderlijk moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoeker 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385.