ECLI:NL:RBDHA:2023:19495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-6833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor wijziging en uitbreiding van kantoor naar woningen in beschermd stadsgezicht

Op 12 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.W. Westenberg, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks. Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de omgevingsvergunning die op 11 mei 2022 door het college is verleend voor het veranderen en vergroten van een kantoor aan [adres 1] te [plaats]. De vergunning betreft het veranderen van de functie van kantoor naar wonen, het wijzigen van de indeling naar vier woningen, het maken van een extra bouwlaag en het aanbrengen van balkons aan de achterzijde. Verzoekers zijn eigenaar en bewoners van het naastgelegen pand en stellen dat de vergunningverlening in strijd is met de regels van het bestemmingsplan en dat het karakter van het Rijksbeschermd stadsgezicht wordt aangetast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2023 behandeld. In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de vergunninghoudster de aanvraag voor de omgevingsvergunning correct heeft ingediend en dat het college op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevoegd was om de vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de afwijkingen van het bestemmingsplan, met name de overschrijding van de goothoogte, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de bezwaren van verzoekers, zoals de aantasting van het straatbeeld en de privacy, onvoldoende onderbouwd zijn en dat de welstandscommissie het aangepaste bouwplan heeft goedgekeurd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het bestreden besluit in een eventueel bodemgeding stand zal houden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6833

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. J.W. Westenberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] Vastgoed B.V., te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van het pand aan de [adres 1] te [plaats] .
Het college heeft met het besluit van 11 mei 2022 aan vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [verzoeker 1] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en [naam] namens vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 9 december 2021 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van het kantoor [adres 1] te [plaats] door (1) het veranderen van de functie kantoor naar wonen, (2) het wijzigen van de indeling naar 4 woningen, (3) het maken van een extra bouwlaag en (4) het maken van balkons aan de achterzijde.
2.1
Het college heeft in het besluit van 11 mei 2022 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.
2.2
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 11 mei 2022, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, in stand gelaten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekers zijn eigenaar en bewoners van het pand naast het pand waarop het bouwplan betrekking heeft en zijn om die reden belanghebbende bij het bestreden besluit. Aangezien vergunninghoudster heeft aangegeven zo spoedig mogelijk met de bouwactiviteiten te willen starten, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5. Verzoekers voeren aan dat er bij de vergunningverlening ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat het te veranderen pand zich in een Rijksbeschermd stadsgezicht bevindt en dat het hoogwaardige straatwandbeeld niet dient te worden aangetast. Daarnaast stellen verzoekers dat het college eraan voorbijgegaan is dat het doorzetten van de schijnkap op het pand het karakteristieke straatwandbeeld aantast en dat het aanbrengen van een tweetal vensteropeningen aan de voorzijde in die schijnkap hiermee evenmin spoort, nu de schijnkap zich voortzet over het pand [adres 2] en in die voortzetting geen vensters zijn of worden aangebracht. Evenmin heeft het college er rekening mee gehouden dat door het aanbrengen van een derde verdieping de aanwezige, gemeenschappelijke schoorsteen opnieuw zal moeten worden aangebracht en verhoogd, wat het totaalbeeld eveneens zal aantasten.
Verder heeft het college volgens verzoekers over het hoofd gezien dat de hoogte van de aan te brengen nieuwe kapverdieping strijdig is met de voorschriften van het Bouwbesluit, omdat het plafond minimaal 2,60 meter hoog moet zijn.
Daarnaast stellen verzoekers dat de bezonningsvoorschriften niet in acht zijn genomen, nu de invloed van de verbouwing op de bezonning van het pand van verzoekers niet op de voorgeschreven wijze is gemeten.
Voorts komen de voorgenomen balkons aan de achterzijde buiten het bouwvlak, maken de balkons inbreuk op de privacy van verzoekers en spoort het totaalbeeld van deze balkons niet met de achterbalkons die aan de achterkant van dit soort panden plegen te worden aangebracht, aldus verzoekers. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers een notitie van ir. M.G.M. Ruijters, architect b.i., van 11 oktober 2023 overgelegd.
Tot slot vrezen verzoekers voor parkeeroverlast als gevolg van het beoogde nieuwe gebruik van het pand.
6. De grond dat het beoogde gebruik van het pand zal leiden tot parkeeroverlast, hebben verzoekers ter zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter zal zich hierover daarom niet uitspreken.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. Op grond van het bepaalde onder d van dat artikellid mag het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
7.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Duinoord”. Het betrokken perceel heeft hierin de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie” en “Waarde-Cultuurhistorie”.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van twee dakkapellen in de extra bouwlaag niet in overeenstemming is met de bebouwingsregels uit het bestemmingsplan omdat de goothoogte van de dakkapellen van circa 13,7 meter de maximaal toegestane goothoogte van 11 meter overschrijdt. Dat betekent dat voor de dakkapellen in de extra bouwlaag een omgevingsvergunning is vereist om van het bestemmingsplan af te wijken.
8.1
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
8.2
Ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
8.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college naar voorlopig oordeel in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bouwplan aan artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Dat betekent dat sprake is van een situatie waarin het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken. Het college mag deze bevoegdheid gebruiken als de afwijking van de maximaal toegestane goothoogte niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Goede ruimtelijke ordening
10. Volgens het college levert de overschrijding van de goothoogte geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening, omdat het bouwplan voorziet in een nieuwe verdieping achter de schijnkap die binnen de maximaal toegestane bouwhoogte blijft. Omdat de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden, heeft de afwijking van het bestemmingsplan – die beperkt is tot de goothoogte – volgens het college geen invloed op de zon- en daglichttoetreding op het terras en in de tuin van verzoekers.
Er ontstaat een overschrijding van de goothoogte door het optrekken van de fictieve gootlijn ten behoeve van de dakkappelen, ter hoogte van de kavelgrens met de buren. De dakkappelen zijn gesitueerd op circa 4,5 meter van de voor- en achtergevel en zijn zodoende niet zichtbaar vanaf openbaar gebied. Ze beschikken over een dichte gevel richting de buurpanden. Daarmee worden de mogelijkheden voor nevengelegen percelen behouden om ook een dakkapel op hun woning te plaatsen. Dit is volgens het college ruimtelijk voorstelbaar.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de kapverdieping en de balkons binnen de bouwmogelijkheden vallen die het bestemmingsplan biedt. De balkons aan de achterzijde worden volgens het college binnen het bouwvlak gerealiseerd. Hierbij heeft het college verwezen naar twee kaarten, die zijn opgenomen in het verweerschrift van 21 juli 2023, waarin het bouwvlak en de bestaande bebouwing zijn ingetekend.
10.1
Naar voorlopig oordeel heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de afwijking van het bestemmingsplan beperkt is tot de overschrijding van de goothoogte en dat die afwijking geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op de door het college overgelegde kaarten, is weergegeven dat het bouwvlak zich bevindt precies op de achtergevel van het pand [adres 1] . De balkons zijn blijkens de tekeningen bij de aanvraag voorzien aan de achterzijde van dat pand, op de plaats waar de bestaande achtergevel iets inspringt. Uit de kaart die het college heeft overgelegd blijkt dat op dat deel van de achtergevel het bouwvlak niet parallel aan de [straatnaam 1] loopt, maar parallel aan de [straatnaam 2] , waardoor de balkons de grens van het bouwvlak niet overschrijden. Datzelfde volgt uit de verbeelding bij het bestemmingsplan zoals weergegeven op de website ruimtelijkeplannen.nl. Het college heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de balkons binnen het bouwvlak vallen en dat hiervoor dus geen afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Verzoekers hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
10.2
Uit artikel 17.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, bezien in samenhang met de verbeelding, volgt dat binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte geldt van 14 meter. Het door verzoekers ter zitting ingenomen standpunt dat het destijds de bedoeling van de planwetgever moet zijn geweest om de maximale bouwhoogte uitsluitend op te nemen in verband met de aanwezigheid van een siergevel aan de voorzijde van het pand, slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet voor de toegestane bebouwingsmogelijkheden worden aangesloten bij de tekst van het bestemmingsplan en de verbeelding. [1] Die zijn in dit geval duidelijk. Het standpunt van verzoekers dat de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak slechts betrekking heeft op de siergevel aan de voorzijde van het pand en niet op de rest van het bouwvlak, vindt geen steun in de tekst van het bestemmingsplan of de verbeelding.
11. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich naar voorlopig oordeel terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan uitsluitend voor zover dat betrekking heeft op de goothoogte van de nieuwe dakkapellen niet in overeenstemming is met de planregels. Volgens het college heeft die afwijking geen wezenlijke gevolgen voor de bezonning/schaduwwerking in de woning en op het terras van verzoekers. Voor zover sprake is van een afname van bezonning en daglichttoetreding, is die volgens het college toe te rekenen aan de realisatie van de kapverdieping. Nu die binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd en de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan niet overschrijdt, kon aan de gestelde gevolgen voor verzoekers echter geen gewicht worden toegekend. In wat verzoekers hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan de juistheid van dit standpunt van het college te twijfelen.
Wat verzoekers hebben gesteld over de aantasting van hun woongenot als gevolg van een afname van de bezonning slaagt naar voorlopig oordeel dan ook niet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekers geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd waaruit blijkt dat de door hen gestelde afname van bezonning kan worden toegerekend aan de afwijking van de maximale goothoogte uit het bestemmingsplan.
12. Voor zover verzoekers vrezen voor een aantasting van hun privacy als gevolg van de realisatie van de balkons, wordt het volgende overwogen. In het verweerschrift is opgemerkt dat, voor zover de balkons zijn gelegen binnen twee meter van het naastgelegen erf, het aan vergunninghoudster is om ervoor te zorgen dat er geen rechtstreeks zicht op dat erf is. Dat betreft een privaatrechtelijke kwestie, tussen de buren onderling. Het college heeft zich naar voorlopig oordeel terecht op het standpunt gesteld dat deze kwestie niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de balkons, omdat de balkons passend zijn binnen het bestemmingsplan.
Welstand en beschermd stadsgezicht
13. Ten aanzien van de redelijke eisen van welstand en het beschermd stadsgezicht heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt genomen dat het geldende bestemmingsplan ter plaatse een ophoging van bestaande bebouwing tot maximaal 14 meter toestaat. De Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) is daar in haar advisering terecht bij aangesloten. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling mag een welstandsadvies immers niet leiden tot verlies van bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. [2]
13.1
Uit het dossier blijkt dat vergunninghoudster naar aanleiding van een eerder negatief advies van de welstandscommissie in de gelegenheid is gesteld om het bouwplan aan te passen. Het aangepaste bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie en deze heeft op 20 april 2022 hiermee ingestemd. Daarnaast heeft het college het verzoekschrift en de daarbij gevoegde notitie van ir. M.G.M. Ruijters voor een reactie voorgelegd aan de afdeling Monumentenzorg en Welstand.
Uit de uitgebrachte adviezen en de reactie op het verzoekschrift blijkt onder meer dat het aanbrengen van een kapverdieping achter de schijnkap vanaf de straat slechts beperkt zichtbaar is en dat de welstandscommissie dat niet storend acht. Over de dakkapellen is geadviseerd dat die zijn gesitueerd op circa 4,5 meter van de voor- en achtergevel en zodoende niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied. Ook de dakramen aan de voorzijde zijn volgens de adviseur welstand passend binnen het algehele gevelbeeld.
13.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [3]
13.3
In dit geval bestaat er naar voorlopig oordeel geen reden om aan de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke juistheid van het advies van de welstandscommissie te twijfelen. Het door verzoekers overgelegde bericht van architect Ruijters biedt naar voorlopig oordeel onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het standpunt dat de beschermde waarden van het stadsgezicht onaanvaardbaar worden aangetast dan wel dat sprake is van strijd met de welstandsnota. Het college heeft hierbij naar voorlopig oordeel mogen meewegen dat de te realiseren kapverdieping vanaf de straat slechts zeer beperkt zichtbaar lijkt te zijn. Daarnaast wordt overwogen dat uit de notitie van Ruijters weliswaar blijkt welke bezwaren hij heeft tegen het bouwplan, maar dat hieruit niet volgt met welke criteria van de welstandsnota of met welke waarden van het Rijksbeschermd stadsgezicht het bouwplan in strijd zou zijn. Voor zover de notitie van Ruijters betrekking heeft op de balkons aan de achterzijde, heeft het college de welstandscommissie om een aanvullend advies verzocht. Uit dit advies komt naar voren dat dergelijke balkons in de directe omgeving vaker voorkomen, dat de balkons zorgvuldig zijn ingepast in de achtergevel en zorgvuldig gedetailleerd zijn in relatie tot de bestaande architectuur. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen grond de juistheid van deze conclusie in twijfel te trekken. Naar voorlopig oordeel bestaat evenmin aanleiding verzoekers te volgen voor zover zij de deskundigheid van de welstandscommissie ter discussie hebben gesteld.
Bouwbesluit
14. Het betoog van verzoekers dat de stahoogte in de voorziene kapverdieping in strijd is met het Bouwbesluit, zal naar voorlopig oordeel niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Naar voorlopig oordeel strekken de bepalingen in het Bouwbesluit die zien op de stahoogte in een woning, kennelijk niet tot bescherming van bewoners van naastgelegen panden. Dat betekent dat verzoekers zich naar verwachting in de bodemprocedure niet met succes op de door hen ingeroepen bepalingen uit het Bouwbesluit zullen kunnen beroepen.
Schoorsteen
15. De stelling van verzoekers dat de schoorsteen zijn trekkende werking zal verliezen als gevolg van het bouwplan en dat de omgevingsvergunning daarom geweigerd had moeten worden, slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin. Niet gebleken is dat de gestelde belemmering voor de werking van de schoorsteen kan worden toegerekend aan de vergunde afwijking van de maximale goothoogte uit het bestemmingsplan. Naar voorlopig oordeel heeft het college hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om de afwijking van de goothoogte niet te vergunnen. Voor zover de werking van de schoorsteen wordt belemmerd door het realiseren van de kapverdieping binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, betreft dit een privaatrechtelijke kwestie die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in beroep stand zal houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
17. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2928.
2.Uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263.
3.Uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385.