Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.VVE JONKERBOS 1 T/M 252 TE ZOETERMEER, te Zoetermeer,
1.De procedure
2.De beoordeling
Graag zie ik de betaling van € 1.731,91 alsnog binnen drie dagen na heden tegemoet, zodat aan het vonnis is voldaan.”
gedurende92 maanden, maar) voor een betaling
per92 maanden. Gelet op de betalingen die [eiseres] inmiddels had verricht, had zij op 26 oktober 2020 aan het aldus geformuleerde vonnis voldaan. De VvE heeft nog aangevoerd dat de betalingen in de periode tot 26 oktober 2020 in de eerste plaats in mindering komen op de na het vonnis verschuldigd geworden VvE-bijdragen, maar de rechtbank gaat niet mee in die redenering. Niet is gebleken dat [eiseres] bij de betalingen heeft aangegeven op welke vorderingen van de VvE deze betalingen zagen. De betalingen strekten daarom in mindering op de oudste vorderingen van de VvE. Dit volgt uit artikel 6:43 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Oftewel: de betalingen strekken eerst in mindering op de vorderingen uit hoofde van het vonnis, en vervolgens in mindering op de daarna verschuldigd geworden reguliere maandelijkse termijnen.
uitsluitendeen bijdrage van € 292,42 per 92 maanden aan de VvE verschuldigd was. Die bijdrage was maandelijks verschuldigd. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat [eiseres] ter zitting te kennen heeft gegeven zelf ook wel te begrijpen dat de VvE-bijdrage maandelijks verschuldigd is en de veroordeling tot betaling van een bedrag per 92 maanden niet juist is (berust op een vergissing in het petitum van de dagvaarding). Hoewel [eiseres] op 26 oktober 2020, toen de deurwaarder het meergenoemde bericht aan haar zond, (strikt genomen) aan het verstekvonnis had voldaan, had de VvE op dat moment dus wél een openstaande vordering op haar wegens na het verstekvonnis verschuldigd geworden VvE-bijdragen.