ECLI:NL:RBDHA:2023:19470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
C/09/647769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige executie van woning door hypotheekhouder en VvE; beoordeling van de rechtmatigheid van beslaglegging en executie

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de VvE Jonkerbos 1 t/m 252 te Zoetermeer en Obvion N.V. [eiseres] vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de VvE en Obvion onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld in verband met de executie van haar woning. De woning was op 14 maart 2023 openbaar verkocht na een periode van betalingsachterstanden van [eiseres] aan zowel de VvE als Obvion. De rechtbank oordeelde dat de VvE en Obvion niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het executoriaal beslag op de woning rechtmatig was gelegd, aangezien [eiseres] niet had voldaan aan eerdere veroordelingen tot betaling van achterstallige bedragen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en stelde vast dat de schade die [eiseres] claimde niet kon worden toegerekend aan de VvE of Obvion. Tevens werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de VvE en Obvion, die samen op € 4.084,- werden begroot. De rechtbank benadrukte dat de betalingsachterstanden van [eiseres] en haar nalatigheid in het voldoen aan haar verplichtingen de uiteindelijke executie van de woning hebben veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer/rolnummer: C/09/647769/ HA ZA 23/453
Vonnis van 29 november 2023
inzake
[eiseres],te [plaats],
advocaat: mr. M.Z.D. Nasrullah, te Den Haag,
eiseres,
TEGEN

1.VVE JONKERBOS 1 T/M 252 TE ZOETERMEER, te Zoetermeer,

advocaat: mr. A.J.C. Goldhoorn, te Amsterdam,
2 OBVION N.V.,te Eindhoven,
advocaat: mr. A.J.H. Peters, te Rosmalen,
gedaagden.
Partijen worden hierna [eiseres], de VvE en Obvion genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 mei 2023 met producties 1 t/m 6,
- de conclusie van antwoord van de VvE, met producties 1 t/m 5,
- de conclusie van antwoord van Obvion, met producties 1 t/m 42,
- het vonnis van 9 augustus 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 5 oktober 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] was voorheen de eigenaar van het appartementsrecht van de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De aankoop van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij Obvion en [eiseres] was van rechtswege lid van de VvE. De woning is op 14 maart 2023 openbaar verkocht. [eiseres] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de VvE en Obvion onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld gelet op de gang van zaken bij onder andere het leggen van beslag op de woning en de veilingprocedure. De rechtbank komt tot de conclusie dat de VvE en Obvion niet onrechtmatig hebben gehandeld en wijst de vorderingen van [eiseres] af.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiseres] heeft op 10 juli 2008 het recht van eerste hypotheek op de woning verstrekt aan Obvion, tot zekerheid van terugbetaling van een hypothecaire geldlening. In de toepasselijke algemene voorwaarden van Obvion is bepaald dat Obvion het recht heeft de geldlening onmiddellijk op te eisen als er (executoriaal) beslag wordt gelegd op de woning.
2.3.
Obvion heeft in augustus 2018 een door [eiseres] en de heer [naam] (hierna: [naam]) getekende machtiging ontvangen waarin [eiseres] [naam] machtigt om haar hypotheekzaken bij Obvion te regelen.
2.4.
[eiseres] is bij verstekvonnis van 19 februari 2020 veroordeeld om aan de VvE te betalen een bedrag van € 1.341,70 en vanaf 1 februari 2020 per 92 maanden een bedrag van € 292,42, een en ander te vermeerderen met rente en (proces)kosten. Na bevel tot betaling van deze bedragen aan [eiseres] op 4 maart 2020, heeft de VvE op 10 maart 2020 executoriaal beslag op de woning gelegd. Obvion heeft het executoriaal beslag op 27 maart 2020 overgenomen. Vanwege betalingsregelingen tussen de VvE en [eiseres] is de executie (op verzoek van de VvE) op dat moment nog niet doorgezet door Obvion.
2.5.
Op 26 oktober 2020 heeft de door de VvE ingeschakelde deurwaarder aan [naam] een overzicht verstrekt van de op dat moment nog openstaande bedragen: de hoofdsom van € 1.341,70, de ‘verdere termijnen tot 13/10/2020’ ter hoogte van € 2.631,78 en de bijkomende kosten. Het overzicht vermeldt ook wat [eiseres] tot dat moment heeft voldaan en ten slotte is opgenomen: “
Graag zie ik de betaling van € 1.731,91 alsnog binnen drie dagen na heden tegemoet, zodat aan het vonnis is voldaan.
2.6.
Op 14 januari 2021 heeft de VvE Obvion verzocht de veiling op te starten vanwege de openstaande schuld van op dat moment € 2.621,53. Obvion heeft de woning vervolgens laten taxeren en de kosten hiervan bij [eiseres] in rekening gebracht. [eiseres] heeft deze kosten niet voldaan, ondanks sommaties daartoe op 13 en 28 februari 2021. Op 1 maart 2021 heeft Obvion bij [eiseres] aangekondigd de geldlening op te eisen vanwege het executoriale beslag op de woning en de betalingsachterstand bij Obvion. Op 12 maart 2021 heeft Obvion de geldlening opgeëist en op 18 maart 2021 is aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat Obvion de woning zal laten veilen. Die veiling werd gepland op 8 juni 2021.
2.7.
[eiseres] heeft vervolgens in kort geding gevorderd dat Obvion wordt verboden tot verkoop over te gaan. Volgens [eiseres] had zij al volledig voldaan aan het verstekvonnis van 19 februari 2020 en was er geen sprake van een achterstand bij Obvion. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling in kort geding heeft [eiseres] de volgens de VvE op dat moment openstaande vordering volledig voldaan. De vordering van Obvion voor de taxatie, van € 499,73, heeft [eiseres] niet voldaan. De voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat het belang van [eiseres] bij behoud van haar woning in redelijkheid zwaarder woog dan het belang van Obvion bij executie. Bij vonnis in kort geding van 7 juni 2021 is Obvion verboden tot executie van de woning over te gaan. Op 13 juli 2021 heeft Obvion aan [eiseres] geschreven dat haar achterstand op dat moment € 9.291,46 bedraagt, bestaande uit de taxatiekosten, de kosten voor het inroepen van het huurbeding en de tot dat moment gemaakte veilingkosten.
2.8.
Obvion is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter. Bij arrest van 28 juni 2022 heeft het Hof het vonnis in kort geding vernietigd. Het Hof heeft geoordeeld dat Obvion in januari 2021 gerechtigd was om de executie in gang te zetten en dat [eiseres] daarom gehouden is de daarmee verband houdende kosten (waaronder de taxatiekosten en de kosten voor de voorbereiding van de veiling) te voldoen. Verder heeft het Hof Obvion verboden om tot executoriale verkoop van de woning over te gaan onder de voorwaarde dat [eiseres] voor 1 september 2022 de door Obvion reeds gemaakte veilingkosten voldoet. Tenslotte heeft het Hof geoordeeld dat Obvion, indien [eiseres] deze kosten niet voldoet, alsnog tot executie mag overgaan, maar niet voor 1 januari 2023.
2.9.
Vóór het arrest van het Hof, bij vonnis van 2 februari 2022, is [eiseres] opnieuw bij verstek veroordeeld tot betaling aan de VvE. De veroordeling zag op een bedrag van € 848,35 en vanaf 1 januari 2022 een bedrag van € 295,35 per maand. De VvE heeft hierna opnieuw executoriaal beslag gelegd en dat beslag is op 8 april 2022 ook weer door Obvion overgenomen.
2.10.
[eiseres] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 2 februari 2022. Zij heeft hierbij onder meer aangevoerd dat het verstekvonnis van 19 februari 2020 in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen van de VvE. De kantonrechter heeft op dit punt in zijn vonnis van 15 februari 2023 overwogen (rechtsoverweging 5.3) dat de veroordeling in het verstekvonnis van 19 februari 2020 is gebaseerd op een vergissing in het petitum van de dagvaarding in die procedure. [eiseres] heeft tijdens de zitting in de verzetprocedure ook bevestigd dat het begrijpelijk is dat de VvE-bijdrage maandelijks verschuldigd is en niet eens per 92 maanden. Dat het verstekvonnis van 19 februari 2020 een veroordeling bevat voor betaling van € 292,42 per 92 maanden, betekent dan ook niet dat het meerdere niet verschuldigd is, aldus de kantonrechter. Het verzet is ongegrond verklaard. [eiseres] is in hoger beroep gegaan van dit oordeel. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis, was nog geen sprake van een arrest van het Hof in die hoger beroepsprocedure.
2.11.
Op 14 maart 2023 heeft openbare verkoop van de woning plaatsgevonden tegen een koopprijs van € 194.000,-.
De VvE heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres]
2.12.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de VvE onrechtmatig heeft gehandeld, wijst [eiseres] er in de eerste plaats op dat het onder 2.5 aangehaalde bericht van 26 oktober 2020 van de door de VvE ingeschakelde deurwaarder een onjuistheid bevat. In dat bericht staat dat [eiseres] nog een bedrag van € 1.731,91 moet betalen en dat zij (pas) na betaling van dat bedrag zal hebben voldaan aan het verstekvonnis van 19 februari 2020. Dit klopt volgens [eiseres] niet, omdat zij op 26 oktober 2020 alle bedragen die zij op grond van het verstekvonnis van 19 februari 2020 moest betalen, al aan de VvE had voldaan. De VvE had daarom het beslag moeten doorhalen, aldus [eiseres].
2.13.
Op zichzelf heeft [eiseres] gelijk dat zij op 26 oktober 2020 de bedragen had betaald die zij volgens het verstekvonnis aan de VvE moest betalen. De deurwaarder is in zijn berekening uitgegaan van de door [eiseres] maandelijks verschuldigde VvE-bijdragen, terwijl het vonnis als gevolg van een vergissing in (het “petitum” van) de dagvaarding slechts een veroordeling bevat (niet voor een maandelijkse betaling
gedurende92 maanden, maar) voor een betaling
per92 maanden. Gelet op de betalingen die [eiseres] inmiddels had verricht, had zij op 26 oktober 2020 aan het aldus geformuleerde vonnis voldaan. De VvE heeft nog aangevoerd dat de betalingen in de periode tot 26 oktober 2020 in de eerste plaats in mindering komen op de na het vonnis verschuldigd geworden VvE-bijdragen, maar de rechtbank gaat niet mee in die redenering. Niet is gebleken dat [eiseres] bij de betalingen heeft aangegeven op welke vorderingen van de VvE deze betalingen zagen. De betalingen strekten daarom in mindering op de oudste vorderingen van de VvE. Dit volgt uit artikel 6:43 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Oftewel: de betalingen strekken eerst in mindering op de vorderingen uit hoofde van het vonnis, en vervolgens in mindering op de daarna verschuldigd geworden reguliere maandelijkse termijnen.
2.14.
Hoewel het bericht van 26 oktober 2020 van de door de VvE ingeschakelde deurwaarder voormelde onjuistheid bevat, is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet volgt dat de VvE “in het kader van de beslaglegging op dan wel de executie van de woning” jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] stelt daardoor te hebben geleden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.15.
Voorop gesteld dient te worden dat [eiseres] nog niet aan het verstekvonnis van 19 februari 2020 had voldaan toen op 10 maart 2020 op verzoek van de VvE executoriaal beslag op de woning werd gelegd. Bovendien zijn partijen het erover eens dat het executoriale beslag niet voor een te hoog bedrag is gelegd. Dit blijkt overigens ook uit het overgelegde bevel tot betaling van 4 maart 2020. Het daarin genoemde bedrag stemt overeen met de veroordeling van [eiseres] in het verstekvonnis. Uit het voorgaande volgt dat het beslag rechtmatig is gelegd.
2.16.
Zoals ook de kantonrechter in het vonnis van 15 februari 2023 heeft overwogen, volgt uit het gezag van gewijsde van het verstekvonnis van 19 februari 2020 niet dat [eiseres], zoals zij had betoogd,
uitsluitendeen bijdrage van € 292,42 per 92 maanden aan de VvE verschuldigd was. Die bijdrage was maandelijks verschuldigd. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat [eiseres] ter zitting te kennen heeft gegeven zelf ook wel te begrijpen dat de VvE-bijdrage maandelijks verschuldigd is en de veroordeling tot betaling van een bedrag per 92 maanden niet juist is (berust op een vergissing in het petitum van de dagvaarding). Hoewel [eiseres] op 26 oktober 2020, toen de deurwaarder het meergenoemde bericht aan haar zond, (strikt genomen) aan het verstekvonnis had voldaan, had de VvE op dat moment dus wél een openstaande vordering op haar wegens na het verstekvonnis verschuldigd geworden VvE-bijdragen.
2.17.
Bij de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van de VvE is verder het volgende van belang. Nadat Obvion bij exploot van 27 maart 2020 de executie van de VvE had overgenomen, heeft de VvE Obvion verzocht de executie voorlopig niet voort te zetten omdat er een betalingsregeling tussen de VvE en [eiseres] was overeengekomen. Die betalingsregeling is [eiseres] niet correct nagekomen en dat heeft de VvE ook aan Obvion bericht. In augustus 2020 heeft de door de VvE ingeschakelde deurwaarder aan Obvion laten weten dat wederom een betalingsregeling met [eiseres] is overeengekomen en dat de directe voortzetting van de executie vooralsnog niet noodzakelijk werd geacht. Ook die betalingsregeling kwam [eiseres] niet volledig na. Toch heeft het nog tot 14 januari 2021 geduurd voordat de door de VvE ingeschakelde deurwaarder aan Obvion heeft verzocht de executie van de woning voort te zetten omdat [eiseres] geen oplossing meer heeft aangeboden voor de openstaande vordering. Op 18 januari 2021 heeft Obvion een brief aan [eiseres] gezonden met de aankondiging van een taxatie en het verzoek daaraan mee te werken. Op die brief is geen reactie gekomen. De door Obvion ingeschakelde taxateur heeft, ondanks diverse pogingen, geen contact met [eiseres] kunnen krijgen, waarna een geveltaxatie heeft plaatsgevonden. Bij brief van 12 maart 2021 heeft Obvion de geldlening opgezegd. Op de door Obvion in deze brief geboden mogelijkheid om een veiling van de woning te voorkomen door de achterstand te betalen (per 12 maart 2021 € 499,73; dit zijn de inmiddels gemaakte taxatiekosten) en voor doorhaling in het kadaster van het executoriale beslag te zorgen, heeft [eiseres] niet gereageerd. [eiseres] heeft ook de VvE niet verzocht het executoriale beslag op te heffen. [eiseres] stelt weliswaar dat [naam] herhaaldelijk bij Obvion aan de orde heeft gesteld dat de VvE het beslag onterecht handhaafde, maar dit wordt betwist door Obvion. [eiseres] heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat dit niet komt vast te staan. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om destijds bij de VvE en/of Obvion aan de bel te trekken en aan te geven dat het beslag onterecht werd gehandhaafd. Door dit niet te doen en evenmin te reageren op de berichten van Obvion, heeft [eiseres] het aan haarzelf te wijten dat Obvion is voortgegaan met de voorbereidingen voor de executoriale verkoop van de woning. [eiseres] heeft weliswaar de op dat moment nog achterstallige VvE-bijdragen vlak voor de zitting van de voorzieningenrechter aan de VvE voldaan, maar toen had Obvion de kosten voor de voorbereiding van de veiling reeds gemaakt.
2.18.
Gezien de hiervoor uiteengezette omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden, waaronder “de nodeloos gemaakte veilingkosten”, in redelijkheid niet kunnen worden toegerekend aan de onjuistheid in het bericht van 26 oktober 2020 van de door haar ingeschakelde deurwaarder noch aan het feit dat de VvE het door haar gelegde executoriale beslag op de woning van [eiseres] niet (uit zichzelf) heeft doorgehaald. Bovendien had Obvion op het moment van opzegging van de geldlening (12 maart 2021) een zelfstandige vordering op [eiseres] van € 499,73. Zoals in de brief van Obvion waarin de lening wordt opgezegd staat vermeld, is die opzegging niet alleen gegrond op het executoriale beslag, maar ook op het feit dat [eiseres] deze vordering (“achterstand”) onbetaald liet. Ook om die reden staat het causaal verband tussen het handhaven van het executoriaal beslag door de VvE en de veilingkosten die Obvion heeft moeten maken in aanloop naar de beoogde veiling op 8 juni 2021, niet vast. Gezien de omstandigheden is bepaald niet ondenkbaar dat Obvion ook zonder het executoriale beslag van de VvE de executie zou hebben doorgezet. Zij was hiertoe, zoals het Hof in bovengenoemd arrest naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft overwogen, door de opzegging van de geldlening ook gerechtigd.
2.19.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zowel [eiseres] als Obvion een lange voorgeschiedenis hebben met [eiseres] waar het gaat om haar betalingsgedrag. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de VvE vóór het executoriaal beslag in 2020 al drie keer eerder executoriaal beslag had gelegd op de woning van [eiseres], steeds omdat [eiseres] achterstanden had in de betaling van VvE-bijdragen. Bovendien heeft de VvE in 2022 wederom executoriaal beslag gelegd op de woning van [eiseres] nadat zij andermaal bij verstek was veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen. Uit dit alles blijkt dat [eiseres] door de jaren heen nalatig bleef in het (tijdig) voldoen aan haar verplichtingen jegens de VvE. Dat haar woning uiteindelijk is geveild en dat in verband daarmee kosten zijn gemaakt, is niet het gevolg van de (strikt genomen) onjuiste uitlating van de deurwaarder in het bericht van 26 oktober 2020, noch van het niet doorhalen van het destijds gelegde beslag door de VvE, maar veeleer van dit slechte betalingsgedrag van [eiseres].
Obvion heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres]
2.20.
Ten aanzien van Obvion stelt [eiseres] allereerst dat Obvion ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat [eiseres] haar geschil met de VvE zelf moest oplossen en moest bewerkstelligen dat de VvE het beslag zou opheffen. [eiseres] stelt dat zij herhaaldelijk heeft geprotesteerd tegen de executie en bij Obvion aan de orde heeft gesteld dat het handhaven van het beslag door de VvE onrechtmatig was, maar dat Obvion daar geen rekenschap van wilde geven. Volgens [eiseres] was gemakkelijk te zien dat de vordering waar de VvE aanspraak op maakte, niet kon kloppen met het verstekvonnis van 19 februari 2020.
2.21.
Verder stelt [eiseres] dat Obvion onrechtmatig heeft gehandeld door onzorgvuldig en in strijd met haar bancaire zorgplicht te handelen in de veilingprocedure. Zo had de heer [naam] benaderd moeten worden, omdat Obvion wist dat [eiseres] door haar problematiek (autistische stoornis) niet in staat was haar eigen belangen te behartigen. Bovendien was de correspondentie aan [eiseres] onduidelijk en onjuist dan wel onvolledig. Obvion had haar gedrag mede moeten laten bepalen door de belangen van [eiseres].
2.22.
Obvion betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres]. Zij voert aan dat zij [eiseres] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om met de VvE tot een oplossing te komen voordat Obvion de openbare verkoop heeft voortgezet. Obvion wijst in dit kader op het grote aantal brieven dat gestuurd is voorafgaand aan de geplande veiling, waarop niet werd gereageerd, en de verschillende vergeefse pogingen om met [eiseres] dan wel [naam] in contact te komen. [eiseres] heeft dit niet weersproken. Verder voert Obvion aan dat het niet aan haar was om zich inhoudelijk te mengen in de relatie tussen [eiseres] en de VvE.
2.23.
Hiervoor is (onder 2.17) al overwogen dat [eiseres] haar stelling dat zij herhaaldelijk bij Obvion heeft geprotesteerd over het door de VvE gelegde beslag, niet heeft onderbouwd. Dat [eiseres] op enig moment vóór het kort geding geprotesteerd heeft tegen het beslag, bij de VvE dan wel bij Obvion, is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de VvE en Obvion, dan ook niet komen vast te staan. De rechtbank is het voorts eens met Obvion dat Obvion door de executie diverse malen op te schorten ruim de tijd en ruimte heeft geboden aan [eiseres] om met de VvE tot een oplossing te komen.
2.24.
Het Hof heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (rechtsoverweging 6.5) overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Obvion (voor de kort geding dagvaarding) op de hoogte was van het feit dat [eiseres] een stoornis heeft en haar belangen niet kan behartigen. Ook is niet aannemelijk geworden dat Obvion het verzoek heeft bereikt om alle berichten ook aan [naam] te sturen of steeds rechtstreeks met [naam] te communiceren. Het Hof heeft verder overwogen dat Obvion voldoende heeft gedaan om [eiseres] en [naam] van de naderende voorgenomen executie op de hoogte te stellen (rechtsoverweging 6.11). Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat de zorgplicht van Obvion niet zo ver gaat dat Obvion zelf moest onderzoeken of de VvE daadwerkelijk nog een vordering had op [eiseres] (rechtsoverweging 6.12). Obvion heeft volgens het Hof ook terecht aangevoerd dat zij buiten de relatie tussen [eiseres] en de VvE staat.
2.25.
[eiseres] heeft in deze bodemprocedure naar het oordeel van de rechtbank geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan het Hof in de kort geding procedure heeft gegeven. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van het Hof en de overwegingen waarop dit berust. Dit betekent dat Obvion niet onzorgvuldig dan wel in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. Van onrechtmatig handelen van Obvion is geen sprake.
[eiseres] moet de proceskosten van VvE en Obvion betalen
2.26.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. De proceskosten van de VvE en van Obvion komen voor rekening van [eiseres], omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.
2.27.
Obvion heeft gevorderd dat [eiseres] wordt veroordeeld tot vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte proceskosten, tot en met de conclusie van antwoord begroot op € 5.709,31. Obvion legt hieraan ten grondslag dat zij nodeloos en uit het niets in de procedure is betrokken. Het arrest van 28 juni 2022 heeft kracht van gewijsde gekregen. [eiseres] heeft verder ook geen enkele poging gedaan om na het arrest een oplossing te bereiken en zij, noch haar gemachtigde of raadsman, heeft gereageerd op de correspondentie van Obvion. Gelet hierop is onaanvaardbaar dat Obvion wederom in rechte wordt betrokken en op kosten wordt gejaagd, aldus Obvion.
2.28.
Een vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen op zijn plaats in buitengewone omstandigheden, zoals in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Obvion stelt onvoldoende om aan deze hoge drempel te voldoen. Het is juist dat het arrest van het Hof kracht van gewijsde heeft gekregen. Omdat het een arrest in kort geding betreft, is echter geen sprake van gezag van gewijsde (artikel 236 Rv). Er is sprake van voorlopige oordelen die nog ongedaan kunnen worden gemaakt in een bodemprocedure. Gelet hierop stond het [eiseres] vrij om Obvion opnieuw in rechte te betrekken. [eiseres] zal daarom op de reguliere wijze in de proceskosten van Obvion worden veroordeeld.
2.29.
Voor zowel de VvE als Obvion worden de proceskosten begroot op € 676,- voor het griffierecht, € 1.196,- voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen het tarief van € 598,-) en € 170,- aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). Dit betekent dat [eiseres] € 2.042,- moet vergoeden aan zowel de VvE als Obvion.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van VvE, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.042,-, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet [eiseres] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van Obvion, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.042,-, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet [eiseres] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 3.2 en 3.3 opgenomen proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.