In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 augustus 2023, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van eiser en zijn gemachtigde, alsook een tolk. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een aanzienlijk risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou belemmeren. Eiser had eerder de kans gehad om mee te werken aan zijn vertrek, maar had zich daar niet aan gehouden. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat er geen lichter middel beschikbaar was, ondanks het feit dat eiser bij zijn vriendin kon verblijven. De rechtbank concludeerde dat verweerder voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht was op uitzetting naar Bolivia, waar eiser een geldig paspoort voor had. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H. van Marle, in aanwezigheid van griffier H.J. Renders.