ECLI:NL:RBDHA:2023:19469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.24478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en risico op onttrekken aan toezicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 augustus 2023, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van eiser en zijn gemachtigde, alsook een tolk. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een aanzienlijk risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou belemmeren. Eiser had eerder de kans gehad om mee te werken aan zijn vertrek, maar had zich daar niet aan gehouden. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat er geen lichter middel beschikbaar was, ondanks het feit dat eiser bij zijn vriendin kon verblijven. De rechtbank concludeerde dat verweerder voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht was op uitzetting naar Bolivia, waar eiser een geldig paspoort voor had. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H. van Marle, in aanwezigheid van griffier H.J. Renders.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.C. Garcia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De maatregel van bewaring
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld en toegelicht dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden niet betwist en evenmin dat deze gronden de conclusie rechtvaardigen dat een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen – ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] – de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
3. Eiser heeft aangevoerd dat een lichter middel dan bewaring is aangewezen nu hij tot aan zijn uitzetting kan verblijven bij zijn vriendin in [woonplaats] , op het adres [adres] Ter nadere toelichting hiervan heeft eiser een brief overgelegd van zijn vriendin, die ook ter zitting aanwezig was. Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft er in de maatregel en ter zitting terecht op gewezen dat eiser al eerder (in 2021) de kans heeft gehad om mee te werken aan zijn vertrek middels een meldplicht. Eiser heeft zich daar toen niet aan gehouden en heeft zich aan het toezicht onttrokken. Terecht rekent verweerder eiser dit zwaar aan. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de gronden die aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd, is de kans dat eiser zich weer aan het toezicht zal onttrekken aan te merken als groot. Met hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd, namelijk dat zijn situatie nu anders is dan in 2021 omdat hij toen anders in het leven stond en de relatie met zijn vriendin er toen nog niet was, heeft eiser voorts niet overtuigend gesteld dat een lichter middel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
4. Verweerder heeft bij brief van 1 september 2023 bericht dat met eiser op 28 augustus 2023 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat op diezelfde datum – ter fine van de uitzetting van eiser – een vlucht is aangevraagd voor 6 september 2023. Ter zitting is echter gebleken dat de vlucht van 6 september 2023 niet kan doorgaan omdat deze vlucht een transit kent in Madrid en deze transit voor eiser niet akkoord is bevonden vanuit Spanje in verband met eisers criminele verleden. Direct nadat dit bekend is geworden, is een nieuwe vluchtaanvraag gestuurd naar de afdeling die verantwoordelijk is voor het regelen van en zoeken naar vluchten (VCK) voor een vlucht naar Bolivia die niet via Spanje of Frankrijk loopt. Verweerder is thans in afwachting van een reactie op deze vluchtaanvraag.
5. Gelet hierop kan – anders dan eiser meent – niet worden gezegd dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser werkt. Van belang daarbij is dat verweerder na de annulering van de vlucht voor eiser direct nieuwe voorbereidingshandelingen heeft ontplooid ter fine van de uitzetting van eiser, bestaande uit het indienen van een nieuwe aanvraag voor een alternatieve vlucht naar Bolivia. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat zicht op uitzetting naar Bolivia ontbreekt. Er is immers een geldig Boliviaans paspoort van eiser voorhanden, waarmee hij kan worden uitgezet. Bovendien is niet gebleken dat uitzetting naar Bolivia alleen maar mogelijk is via Spanje, zoals eiser ter zitting heeft gesuggereerd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het gegeven dat verweerder in eerste instantie heeft geprobeerd om eiser via Spanje naar Bolivia te verwijderen.
6. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 september
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858