ECLI:NL:RBDHA:2023:19450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.20021 NL23.2022 NL23.20023 Nl23.20024 NL23.20025 en NL23.20026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht en de gevolgen voor een Afghaans gezin met medische en psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse Sikh-familie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die eerder asielaanvragen hebben ingediend, hebben opnieuw asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van hun aanvragen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om voorlopige voorzieningen om hun uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de kinderen niet adequaat zijn meegenomen in de besluitvorming van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris moet onderzoeken wat de feitelijke overdracht aan Spanje voor het gezin zal betekenen, vooral gezien de medische en psychische problemen van de moeder en de kwetsbaarheid van de kinderen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.20021 (beroep)
NL23.20022 (voorlopige voorziening)
NL23.20023 (beroep)
NL23.20024 (voorlopige voorziening)
NL23.20025 (beroep)
NL23.20026 (voorlopige voorziening)
[V-Nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1974,

[eiser 2], geboren op [geboortedatum 2] 1981,
mede namens
[eiser 3], geboren op [geboortedatum 3] 2012,
en
[eiser 4], geboren op [geboortedatum 4] 2005,
allen van Afghaanse nationaliteit,
hierna te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Terpstra).
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 juli 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluit beroepen ingesteld en hebben tevens verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken hun uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] als tolk. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Eisers zijn een Afghaanse Sikh-familie. Zij hebben op 20 april 2015 voor het eerst een asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is afgewezen op 8 juni 2015. Tegen dit besluit hebben eisers destijds beroep ingesteld. Op 3 juli 2015 is dit beroep ongegrond verklaard. Op 31 augustus 2015 is het door eisers ingediende hoger beroep ongegrond verklaard. Daarmee is vorenstaande besluit in rechte komen vast te staan. Daarna hebben eisers op 24 augustus 2015 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] 2000. Op 8 september 2015 is deze aanvraag afgewezen. Dit besluit is ook in rechte vast te komen staan. Hierna hebben eisers nog meerdere herhaalde asielaanvragen, onsuccesvol, ingediend. Op 27 mei 2016 zijn eisers overgedragen naar Afghanistan.
1.2
Op 25 februari 2023 hebben eisers onderhavige asielaanvragen ingediend. Uit het EU-VIS resultaat is gebleken dat Spanje aan eisers een visum heeft verleend met de geldigheidsduur van 3 februari 2023 tot 19 maart 2023. Het visum was dus nog geldig op het moment van de asielaanvragen in Nederland. Gelet hierop heeft Nederland op 24 april 2023 de autoriteiten van Spanje verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 12, tweede en derde lid, van de Dublinverordening. [2] De autoriteiten van Spanje zijn hiermee op 3 mei 2023 akkoord gegaan op grond van artikel 12, tweede lid, Dublinverordening.
2. Eisers voeren aan dat sprake is van een samenstel van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan verweerder volgens artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen van eisers inhoudelijk naar zich toe had moeten trekken. Er is sprake van psychische en medische problemen bij de vader en in het bijzonder bij de moeder van het gezin, wiens welzijn ook de belangen van de kinderen raken, in het bijzonder het minderjarige kind. De aanwezigheid van de zus van de moeder in Nederland is verder van essentieel belang voor het psychische welzijn van eiseres en het gezin. Daarnaast is de aanwezigheid van de Afghaanse Sikh gemeenschap van essentieel belang voor het psychische welzijn van het gezin. Bovendien heeft het gezin eerder in Nederland verbleven en is door Nederland naar Afghanistan uitgezet waaraan eiseres blijvend psychisch letsel aan lijkt te hebben overgehouden. De kinderen voelen zich juist veilig en geworteld in Nederland. Op grond van artikel 6, eerste lid van de Dublinverordening dient Nederland het belang van het kind voorop te stellen in deze procedure. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet gedaan. Het is de verantwoordelijkheid van de overdragende lidstaat om onderzoek te verrichten naar de implicaties die een Dublinoverdracht zou hebben op de fysieke en psychische situatie van de vreemdeling.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 6, eerste lid van de Dublinverordening het belang van het kind in Dublinprocedures voorop dient te stellen. Verweerder heeft op de zitting erkend dat de belangen van de kinderen niet expliciet zijn meegenomen in de besluitvorming, maar dat deze wel in de besluitvorming te lezen zijn. Daarnaast stelt verweerder dat de kinderen een nieuwe start in Spanje kunnen maken door daar vriendjes te maken, zoals ze dat ook in Nederland hebben gedaan.
3.2
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. De rechtbank constateert dat verweerder de belangen van de kinderen niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Uit het zelfstandige besluit van de oudste zoon volgt niet dat onderzoek is gedaan naar zijn belangen en hoe deze zijn gewogen in het bestreden besluit. De jongste zoon is in deze procedure gekoppeld aan de aanvraag van de moeder. Verweerder heeft in zijn geheel nagelaten (de belangen van) de jongste zoon te benoemen in zijn besluitvorming. De bestreden besluiten zijn in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en bevatten een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit specifieke geval de rechtsgevolgen in stand te laten gelet op de nieuwe informatie die in de beroepsfase is overgelegd. Zo is in de beroepsfase duidelijk geworden dat de moeder medicatie slikt voor haar depressie en epileptische aanvallen. Op de zitting heeft zij aangegeven dat zij, ondanks de bijwerkingen die zij ervaart, rustig wordt van de medicatie en dat het zonder deze medicatie slecht met haar gaat. Ook is op de zitting aangegeven dat zij een lichamelijk onderzoek heeft gehad waarvan de uitslag nog op zich laat wachten en dat er nog een echo van haar hersenen gemaakt zal worden voor nader onderzoek. De rechtbank overweegt, alhoewel niet precies duidelijk is wat er met de moeder mankeert of hoe ernstig haar psychische en/of fysieke problemen zijn, uit de informatie voldoende volgt dat er iets niet goed is met eiseres en dat dit nu medisch wordt onderzocht. In deze situatie acht de rechtbank het van belang dat uit de landeninformatie [3] volgt, zoals door verweerder op de zitting ook is erkend, dat niet iedere Dublinclaimant in Spanje direct toegang krijgt tot de opvang en dat er aldus een risico bestaat dat dit gezin ook geen opvang zal krijgen bij aankomst in Spanje. In de praktijk kan dit betekenen dat de moeder verstoken kan blijven van (wellicht) noodzakelijk onderzoek, behandeling en/of de voor haar belangrijke medicatie. Voorts dient verweerder het risico van tijdelijk geen opvang kunnen krijgen ook af te zetten tegen het gegeven dat de kinderen nog minderjarig zijn, en daardoor als kwetsbaar moeten worden beschouwd.
3.3
De rechtbank is daarom van oordeel dat het aan verweerder is om te onderzoeken wat een feitelijke overdracht aan Spanje voor het gezin zal betekenen, en dit in zijn overwegingen met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening mee te nemen.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb [4] dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluiten te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling € 2.511,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.AIDA Country Report: Spain, 2022 Update, van april 2023.
4.Algemene wet bestuursrecht.