ECLI:NL:RBDHA:2023:1945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en commuun delict

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2023, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 7 september 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 18 januari 2023 een afwijzing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt het beroep op 15 februari 2023, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De eiser had zijn asielrelaas niet voldoende onderbouwd met originele documenten. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de eiser niet overeenkomen met de inhoud van een overgelegd vonnis, en dat de staatssecretaris terecht twijfels heeft over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De eiser had in 2017 al asiel aangevraagd, maar heeft tot op heden geen origineel vonnis kunnen overleggen, wat zijn positie verzwakt.

De rechtbank stelt vast dat de veroordeling van de eiser voor het bezit van hasj een commuun delict betreft en dat er geen sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel die hem als vluchteling zou kwalificeren. Bovendien heeft de eiser geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat er bij terugkeer naar Algerije sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB NL23.1992

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 7 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 18 januari 2023 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris dit besluit terecht genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In 2017 heeft de politie 50 gram hasj in zijn woning gevonden. Vanwege het bezit van deze hasj is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Hij vreest bij terugkeer naar Algerije te worden opgepakt en zijn gevangenisstraf te moeten uitzitten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Veroordeling tot twintig jaar celstraf wegens hasjbezit.
4.1
De staatssecretaris acht het tweede relevante element van eisers asielrelaas ongeloofwaardig. Eiser heeft nagelaten zijn asielrelaas te onderbouwen met originele documenten. Hij heeft een kopie van een afschrift van een vonnis overgelegd, maar de inhoud van het vonnis strookt niet met zijn verklaringen tijdens het nader gehoor en niet met landeninformatie over de hoogte van de straf voor de gestelde veroordeling van eiser.
4.2
Voorts geldt dat als wordt uitgegaan van de veroordeling tot een gevangenisstraf in Algerije, het om een commuun delict gaat en dat uit eisers verklaringen niet is gebleken van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Ook om deze reden komt eiser niet in aanmerking voor een asielvergunning.
4.3
De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond.
Geloofwaardigheid asielrelaas
5. Eiser heeft zijn asielrelaas aan de staatssecretaris verteld. Voorts heeft hij een kopie van een afschrift van een vonnis, door zijn gemachtigde verkregen via Whatsapp, overgelegd. De staatssecretaris heeft zijn asielrelaas naar het oordeel van de rechtbank als ongeloofwaardig kunnen beoordelen. Hierbij heeft de staatssecretaris niet ten onrechte betrokken dat eiser, hoewel hij al in 2017 asiel heeft verzocht in Nederland, nog steeds niet in het bezit is van het originele vonnis zodat deze kan worden onderzocht op authenticiteit. Over waarom eiser niet in het bezit is van dit vonnis heeft hij niet geloofwaardig verklaard. De verklaring dat je zonder connecties hieraan niet kunt komen, rijmt immers niet met de overige verklaringen van eiser hierover. Bovendien stelt hij zonder nadere toelichting in beroep dat zijn advocaat in Algerije inmiddels wel in het bezit is van een afschrift van het origineel. Dat er dus thans geen origineel vonnis of origineel afschrift van een vonnis is dat kan worden beoordeeld op authenticiteit, komt voor rekening en risico van eiser. Nu voorts de verklaringen van eiser niet overeenkomen met de inhoud van de kopie van het afschrift dat eiser heeft overgelegd, heeft verweerder kunnen twijfelen aan de geloofwaardigheid van het door eiser naar voren gebrachte over zijn veroordeling. Eiser heeft wisselend verklaard over de aanleiding van de door de politie verrichte huiszoeking. Ook is er geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat eiser steeds heeft verklaard te zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar, terwijl de overgelegde kopie blijk geeft van een gevangenisstraf van 10 jaar en een geldboete. Dit geldt ook voor de verklaringen van eiser dat hij is veroordeeld voor het bezit van 50 gram hasj, terwijl uit wat eiser later heeft ingebracht blijkt dat het gaat om de voorbereiding van de handel in verdovende middelen, 40 gram hasj en een mes. Daarbij heeft de staatssecretaris ook nog kunnen betrekken dat blijkt dat in landeninformatie andere straffen worden genoemd als het gaat om het bezit van hasj. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet ten onrechte geen aanleiding gezien eiser te volgen in zijn relaas dat hij in Algerije is veroordeeld voor een commuun delict.
5.1
De rechtbank ziet verder geen aanleiding het onderzoek te heropenen en te schorsen in afwachting van het originele afschrift van het vonnis, zoals door de gemachtigde ter zitting is verzocht. Het vonnis dateert al uit 2017. Ook loopt de asielprocedure van eiser al een tijd: eiser is op 19 april 2022 geïnformeerd dat zijn asielaanvraag in Nederland wordt behandeld en hij heeft eerder in 2017 al verzocht om asiel in Nederland. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad het originele afschrift van het vonnis te overleggen. Ook heeft hij geen duidelijkheid gegeven over wanneer hij het origineel verwacht en waarom dit tot op heden niet in zijn bezit is.
Commuun delict
6. Bovendien heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat eiser, in het geval moet worden uitgegaan van de inhoud van zijn verklaringen dan wel het overgelegde document, niet als vluchteling kan worden aangemerkt. Hij is dan veroordeeld voor een commuun delict. De veroordeling is immers niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Dat eiser in Nederland voor het bezit van de gevonden hoeveelheid hasj een geldboete van € 200,- zou krijgen maakt dit niet anders.
Artikel 3 EVRM
7. Ten slotte heeft eiser enkel gesteld dat er bij terugkeer naar Algerije voor hem sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. Eerst ter zitting heeft eisers gemachtigde gesteld dat de schending van artikel 3 EVRM is gelegen in de detentieomstandigheden in Algerije. Ook deze stelling is niet onderbouwd. Een beroep op algemeen bekende informatie blijkend uit landeninformatie over Algerije is hiervoor niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.