ECLI:NL:RBDHA:2023:19436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.32281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 oktober 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland op 20 september 2023 een verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser betoogt dat de bevraging van Eurodac te laat heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank stelt vast dat de termijn van 72 uur niet fatale gevolgen heeft voor de verantwoordelijkheid van de lidstaat. De rechtbank concludeert dat het claimverzoek tijdig is ingediend en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Daarnaast behandelt de rechtbank de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast ten aanzien van Duitsland. Eiser stelt dat hij geen recht heeft op rechtsbijstand in Duitsland en dat de opvang daar niet voldoet aan de Europese normen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 20 september 2023 aanvaard.
5. De staatssecretaris heeft bij besluit van 30 oktober 2023 het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat is bepaald dat de behandeling van een voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht. De rechtbank acht het beroep van eiser van rechtswege, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht op dit gewijzigde besluit.
Is het terugnameverzoek tijdig bij Duitsland ingediend?
6. Eiser betoogt dat de bevraging van Eurodac pas zes dagen na de aanmelding – op 17 september 2023 – heeft plaatsgevonden. Dit is in strijd met artikel 9 van de Eurodac-verordening, omdat in dat artikel staat dat toezending (bevraging) van de vingerafdrukken aan het Eurodac-systeem binnen 72 uur moet plaatsvinden. [2] Ter zitting heeft eiser betoogd dat door de overschrijding van de termijn van 72 uur Nederland verantwoordelijk is geworden voor het behandelen van zijn verzoek om internationale bescherming.
6.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat op 11 september 2023 de vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen en op dezelfde dag zijn verzonden naar het in artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening genoemde centrale systeem. Door een systeemstoring zijn pas op 17 september 2023 de resultaten van de bevraging van het centrale systeem ontvangen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de termijn van 72 uur zoals genoemd in artikel 9, eerste lid van de Eurodac-verordening niet is geschonden.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat in het midden kan blijven of de termijn van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening is overschreden. Noch uit de Eurodac-verordening noch uit de Dublinverordening volgt dat de termijnen genoemd in artikel 9 van de Eurodac-verordening fatale termijnen zijn die relevant zijn om de verantwoordelijkheid van een lidstaat te bepalen. Voor de vraag of het terugnameverzoek tijdig is ingediend, is artikel 23, tweede lid, eerste alinea van de Dublinverordening bepalend. In die bepaling staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. Vaststaat dat eiser zich op 10 september 2023 heeft gemeld bij de bevoegde Nederlandse autoriteiten voor het indienen van zijn verzoek om internationale bescherming. Het claimverzoek is op 20 september 2023 bij Duitsland ingediend. Dat is tijdig, want binnen de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. In deze zaak is dus niet van belang om vast te stellen op welke dag de Eurodac-bevraging heeft plaatsgevonden of wat de datum is van ontvangst van de Eurodac-treffer, omdat van welke datum ook wordt uitgegaan het claimverzoek hoe dan ook tijdig is ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Duitsland, op grond van zijn ervaringen aldaar, niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook volgt uit het AIDA-rapport 2022 (update) dat hij geen recht heeft op rechtsbijstand in Duitsland, ook niet in de beroepsprocedure. [3] Tot slot heeft eiser verwezen naar twee artikelen van de NOS en een artikel van het Duitsland Instituut, waaruit blijkt dat de opvang in Duitsland overvol zit en niet voldoet aan de Europese maatstaven. Hierdoor is sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.
7.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de staatssecretaris er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Gelet op het arrest Jawo ligt de drempel hiervoor bijzonder hoog. Deze drempel is bereikt als de onverschilligheid van de autoriteiten van de lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. [4]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Duitsland nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De stelling van eiser dat hij in Duitsland geen recht heeft op rechtsbijstand, biedt geen indicatie voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt namelijk dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. [5] Van een verplichting daartoe is geen sprake. Verder biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Uit de door eiser aangehaalde passages uit het AIDA-rapport blijkt niet dat het stelsel van rechtsbijstand in Duitsland niet past binnen de kaders die de Procedurerichtlijn biedt. De rechtbank ziet in de het AIDA-rapport dan ook geen grond voor het oordeel dat het systeem van rechtsbijstand niet voldoet aan de eisen die de Procedurerichtlijn daaraan stelt en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. [6]
7.3.
Uit de artikelen waar eiser naar heeft verwezen, volgt dat er moeilijkheden in de Duitse opvang zijn, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser terecht komt in een situatie van verregaande materiële deprivatie of dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen zoals bedoeld in het Jawo-arrest. Uit de artikelen blijkt namelijk niet dat er op dit moment ernstige en structurele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen. Bovendien blijkt uit de artikelen dat de (lokale) overheden hard werken om elke asielzoeker te kunnen huisvesten, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van onverschilligheid van de zijde van de Duitse autoriteiten jegens de behandeling van asielzoekers. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser zijn stelling dat op grond van zijn eigen verklaring blijkt dat overdracht naar Duitsland leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM niet heeft geconcretiseerd. Uit de verklaringen die eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft afgelegd blijkt dat hij in Duitsland opvang had en na ongeveer twee weken is vertrokken omdat hij geen geduld had. [7] In het geval dat eiser wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
7.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van L.H. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 603/2013.
3.AIDA, Country Report: Germany, 2022 update, april 2023.
4.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
6.ABRvS 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
7.Verslag aanmeldgehoor Dublin, p. 6 en 8.