ECLI:NL:RBDHA:2023:19431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21/8371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake persoonsgebonden budget en procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ zorgkantoor en een curator over een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg van een cliënt. De eiseres, in haar hoedanigheid als curator, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het zorgkantoor met betrekking tot de vaststelling van het pgb voor de jaren 2020 en 2021. In het besluit van 5 mei 2021 werd het pgb voor 2020 vastgesteld op € 71.944,01, maar later werd dit bedrag herzien naar € 76.861,97. Eiseres maakte bezwaar tegen de communicatie van het zorgkantoor waarin werd aangegeven dat het resterende saldo van € 4.917,96 niet zou worden uitbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende procesbelang heeft, omdat het gewenste resultaat van uitbetaling van het resterende bedrag niet kan worden bereikt. De rechtbank concludeert dat alle zorgovereenkomsten zijn nagekomen en dat er geen extra kosten zijn gemaakt die niet zijn vergoed. Daarom werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om dit aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/8371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], in haar hoedanigheid van curator over [naam 1] , uit Den Haag, eiseres
(gemachtigde: mr. I. de Vink),
en

CZ zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: J. Buur).

Procesverloop

In het besluit van 5 mei 2021 heeft verweerder een vaststellingsbeschikking en budgetafrekening over 2020 genomen en het persoonsgebonden budget (pgb) vastgesteld op € 71.944,01.
In een e-mail van 4 oktober 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat met de toekenningsbeschikking van 21 september 2021 het pgb voor 2021 is herzien. Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat het budgetjaar 2020 definitief is afgesloten en in dat verband op 5 mei 2021 een vaststellingsbeschikking is gestuurd.
In het besluit van 22 oktober 2021 (gewijzigde toekenningsbeschikking 2020) heeft verweerder aan eiseres voor het budgetjaar 2020 een pgb toegekend van € 76.861,97.
In een e-mail van 4 november 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen toestemming geven voor de uitbetaling van het resterende saldo van het pgb van € 4.917,96.
Op 8 november 2021 heeft eiseres tegen de e-mailberichten van 4 oktober 2021 en
4 november 2021 bezwaar gemaakt.
In het besluit van 16 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen voornoemde e-mailberichten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. [naam 1] ( [naam 1] ) is geboren op [geboortedag] 2000. Aan [naam 1] is vanaf
31 maart 2018 een Wlz-indicatie voor onbepaalde tijd afgegeven voor het zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging. Tot de corona-uitbraak
(16 maart 2020) is [naam 1] deels door haar zus [naam 2] verzorgd. Daarnaast ging zij naar de dagopvang van [bedrijfsnaam] . Vanwege de corona-uitbraak is [naam 1] vanaf 20 maart 2020 niet meer naar de dagopvang geweest. [naam 1] wordt volledig thuisverzorgd door haar zus
[naam 2] en broer [naam 3] . In dit kader zijn er diverse (gewijzigde) zorgovereenkomsten afgesloten en zijn alle gevraagde vergoedingen uitgekeerd. Na de uitbetaling van de gevraagde vergoedingen resteerde van het pgb voor 2020 een bedrag van € 4.917,96. Eiseres heeft verweerder gevraagd dit bedrag uit te betalen. Verweerder heeft dit geweigerd.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
3. Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen eiseres betoogt geen procesbelang op. Eiseres wil met het beroep bereiken dat het resterende bedrag aan pgb over 2020 aan haar wordt uitbetaald. Dit is echter een resultaat dat niet bereikt kan worden. Op grond van de bepalingen van het Besluit langdurige zorg kunnen in het kader van de Wlz alleen betalingen worden verricht voor zorg waar zorgovereenkomsten voor zijn aangegaan. Voor het budgetjaar 2020 zijn voor de zorg aan [naam 1] zorgovereenkomsten aangegaan met haar zus en broer. Vast staat dat voor alle op grond van die overeenkomsten verleende zorg de gevraagde vergoedingen zijn uitbetaald. Niet gebleken is dat eiseres meer kosten heeft gemaakt dan het in eerste instantie goedgekeurde pgb van € 71.944,01, dan wel dat een betalingsverplichting vanwege geleverde ondersteuning is ontstaan. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat er meer goedgekeurde zorgovereenkomsten zijn die niet zijn uitbetaald. De rechtbank heeft de vergoedingen van de goedgekeurde (gewijzigde) zorgovereenkomsten nagerekend en daaruit blijkt dat inderdaad alle gedeclareerde zorg is uitbetaald. Nu eiseres met het beroep het door haar gewenste resultaat niet kan bereiken, heeft zij onvoldoende procesbelang. Haar beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.