In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen CZ zorgkantoor en een eiseres, die optreedt als curator over een persoon uit een bepaalde woonplaats. De eiseres had in eerste instantie een persoonsgebonden budget (pgb) van € 62.561,- toegekend gekregen voor het jaar 2021, maar dit werd later verhoogd naar € 77.880,- na een gewijzigd besluit van het zorgkantoor. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het eerste besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Na de wijziging van het besluit trok de eiseres haar beroep in en vroeg om een vergoeding van de proceskosten, waar het zorgkantoor bezwaar tegen had gemaakt.
De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor inderdaad aan de eiseres tegemoet was gekomen door het nieuwe besluit te nemen, en dat de redenen die het zorgkantoor aanvoerde om dit besluit te nemen niet voldoende waren om af te zien van een proceskostenveroordeling. De rechtbank kende de eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 837,- en bepaalde dat het zorgkantoor ook het griffierecht van € 49,- aan de eiseres moest vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door rechter M.P. Verloop en griffier V.A. Paul op 22 november 2023. De partijen werden geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken voor indiening.