ECLI:NL:RBDHA:2023:19428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21/5121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en proceskostenvergoeding persoonsgebonden budget in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen CZ zorgkantoor en een eiseres, die optreedt als curator over een persoon uit een bepaalde woonplaats. De eiseres had in eerste instantie een persoonsgebonden budget (pgb) van € 62.561,- toegekend gekregen voor het jaar 2021, maar dit werd later verhoogd naar € 77.880,- na een gewijzigd besluit van het zorgkantoor. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het eerste besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Na de wijziging van het besluit trok de eiseres haar beroep in en vroeg om een vergoeding van de proceskosten, waar het zorgkantoor bezwaar tegen had gemaakt.

De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor inderdaad aan de eiseres tegemoet was gekomen door het nieuwe besluit te nemen, en dat de redenen die het zorgkantoor aanvoerde om dit besluit te nemen niet voldoende waren om af te zien van een proceskostenveroordeling. De rechtbank kende de eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 837,- en bepaalde dat het zorgkantoor ook het griffierecht van € 49,- aan de eiseres moest vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door rechter M.P. Verloop en griffier V.A. Paul op 22 november 2023. De partijen werden geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken voor indiening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], in haar hoedanigheid van curator over [naam] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. I. de Vink),
en

CZ zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: J. Buur).

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2020 (toekenningsbeschikking 2021; primair besluit) heeft verweerder aan eiseres voor het budgetjaar 2021 een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) toegekend van € 62.561,-.
In het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 21 september 2021 (gewijzigde toekenningsbeschikking 2021; bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiseres voor het budgetjaar 2021 een pgb toegekend van
€ 77.880,-.
Eiseres heeft haar beroep vervolgens ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. Met het besluit van 21 september 2021 is verweerder aan eiseres tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb door alsnog voor het budgetjaar 2021 een pgb toe te kennen van € 77.880,-. De omstandigheid dat verweerder, zoals hij stelt, om praktische en welwillende redenen het nieuwe besluit heeft genomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet dermate bijzonder dat van het opleggen van een proceskostenveroordeling zou moeten worden afgezien. Daarbij is van belang dat de noodzaak om beroep in te stellen niet uitsluitend te wijten is aan de handelwijze van eiseres zelf.
3.
Het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep wordt dan ook toegewezen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt de door een derde beroepsmatig verleende bijstand voor vergoeding in aanmerking. In dit geval worden de kosten die daarvoor door eiseres zijn gemaakt vastgesteld op € 837,- (één punt voor het indienen van een beroepschrift met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 49,- op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb tevens door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.