Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] ,
[eisende partij sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 december 2022, met de producties 1-17;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1-10;
- het tussenvonnis van 19 juli 2023;
- de akte van [eisende partij sub 1 c.s.] van 26 oktober 2023, met de producties 18-26;
- de akte inbreng producties van [eisende partij sub 1 c.s.] van 16 november 2023, met de producties 27 en 28;
- de antwoordakte van de Staat van 16 november 2023.
2.De feiten
De situatie van [eisende partij sub 1 c.s.] voor invoering van het fosfaatrechtenstelsel
3.Het geschil
- over € 107.824 (schade 2018) vanaf 1 januari 2019;
4.De beoordeling
Inleiding
€ 14.005 aan winst hebben kunnen realiseren aan de verhuur van fosfaatrechten. Dat is een aanzienlijk lager bedrag dan het hiervoor genoemde bedrag van € 103.963. De achtergrond hiervan is onder meer dat [eisende partij sub 1 c.s.] in 2019 een grotere veestapel zou hebben gehad dan in 2018 en dus minder fosfaatrechten onbenut zouden zijn gebleven. Een ander relevant verschil met het jaar 2018 is dat het afromingspercentage in 2019 is verhoogd van 10% naar 20%, zodat [eisende partij sub 1 c.s.] in het daarop volgende jaar meer fosfaatrechten zou hebben moeten terugkopen om op peil te blijven. Daarnaast is van belang dat [eisende partij sub 1 c.s.] in 2020, toen hij inmiddels het juiste aantal fosfaatrechten toegekend had gekregen, geen fosfaatrechten heeft verhuurd, terwijl de mogelijke opbrengst daarvan volgens de Staat circa € 20.000 en volgens [eisende partij sub 1 c.s.] circa € 10.000 zou zijn geweest. Wat hiervan verder ook zij, [eisende partij sub 1 c.s.] heeft in 2020 een huuropbrengst laten liggen van dezelfde orde van grootte als de gestelde winst over 2019 en, zoals hiervoor is aangegeven, bestaan er relevante verschillen tussen de feitelijke en hypothetische situatie in 2018 en die in 2019. Daarom had van [eisende partij sub 1 c.s.] mogen worden verwacht dat hij nader zou hebben toegelicht waarom hij in 2019 tot de gestelde verhuur van fosfaatrechten zou zijn overgegaan. Dit geldt eens te meer omdat aan de verhuur ook nadelen zijn verbonden, zoals het koersrisico dat een melkveehouder loopt als hij niet direct de afgeroomde fosfaatrechten kan terugkopen. Bij gebreke van deze toelichting kan niet worden geconcludeerd dat deze verhuur in 2019 zou hebben plaatsgevonden. Hierop strandt zijn vordering tot een bedrag van € 14.005.
5.De beslissing
€ 90 extra betalen, plus de kosten van betekening;