ECLI:NL:RBDHA:2023:19411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.23196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser met werkzaamheden in het Qatarese leger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 december 2023, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1985, heeft op 14 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 24 juli 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiser stelt dat hij in 2009 Egypte heeft verlaten om in Qatar als boekhouder te werken, en van mei 2011 tot april 2019 heeft hij gewerkt voor het Qatarese leger. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Egypte zal worden vervolgd vanwege zijn werkzaamheden voor een vreemde mogendheid, wat strafbaar is volgens de Egyptische wet. De staatssecretaris heeft echter geoordeeld dat de vrees van eiser niet aannemelijk is, omdat er geen bewijs is dat de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn van zijn werkzaamheden in het Qatarese leger.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft op 14 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 24 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de staatssecretaris om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Eiser heeft Egypte in 2009 verlaten om in Qatar als boekhouder aan de slag te gaan. Aanvankelijk werkte eiser voor particuliere bedrijven, maar vanaf mei 2011 tot en met april 2019 heeft eiser gewerkt als boekhouder in het leger van Qatar. In 2016-2017 zijn de verhoudingen tussen Egypte en Qatar ernstig verslechterd als gevolg waarvan eiser bij terugkeer naar Egypte gevaar loopt, omdat hij zonder toestemming van de Egyptische autoriteiten gewerkt heeft voor het Qatarese leger. Het werken voor de strijdkrachten van een vreemde mogendheid is in Egypte strafbaar op grond van artikel 86bis, lid d, van de Wet op de straffen. [1] Eiser kwam hier achter toen in 2016 een televisiepresentator alle Egyptenaren die voor het Qatarese leger werkzaam zijn van landverraad beschuldigde. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Egypte door de autoriteiten zal worden opgepakt, ondervraagt, mishandelt en wellicht zelfs zal worden vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Het werken als boekhouder voor het Qatarese leger.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de relevante elementen geloofwaardig zijn. De staatssecretaris acht de gestelde vrees dat eiser bij terugkeer vervolgd zal worden of een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege het dienen in het leger van Qatar echter niet aannemelijk. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor de Egyptische autoriteiten?
6. Eiser betoogt dat hij vreest voor terugkeer, omdat hij zonder toestemming van de Egyptische autoriteiten in een ander leger heeft gediend. Dit is strafbaar zo blijkt uit artikel 86bis, lid d. Hij denkt dat de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn van zijn werkzaamheden. Eiser vreest dat een aantal collega’s die met hem in Qatar hebben gewerkt en naar Egypte zijn teruggekeerd zijn naam hebben genoemd. Ook heeft hij ruzie gehad met een advocaat uit Qatar die hem van spionage beschuldigde en dreigde zijn naam aan de Egyptische autoriteten door te geven. Verder heeft eiser in Qatar contact gehad met iemand die daar voor de Egyptische ambassade werkt en die weet dat eiser in het leger van Qatar heeft gediend. Deze persoon kan in Egypte de naam van eiser hebben doorgegeven. Tot slot baseert eiser zijn vrees op het gegeven dat ten aanzien van twee personen die ook in het leger van Qatar hebben gewerkt in 2017 een strafzaak is gestart, waarbij de nationaliteit zou zijn ingetrokken. Op grond van het voorgaande is sprake van een reëel risico dat hij bij terugkeer gevaar loopt, aldus eiser.
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat, indien en voor zover de staatssecretaris de door een vreemdeling in diens asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden, met inbegrip van diens eventuele vermoedens die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden, geloofwaardig acht, het vervolgens aan de staatssecretaris is om te beoordelen of deze alsdan als vaststaand te beschouwen feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. In het kader van die kwalificatie vindt de beoordeling plaats van de plausibiliteit van de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Van die kwalificatie maakt voorts deel uit de beantwoording van de vraag of, indien en voor zover de staatssecretaris de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat plausibel acht, deze voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van de gevraagde vergunning. [2]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geloofwaardig heeft bevonden dat eiser in het leger van Qatar heeft gewerkt. Verder heeft de staatssecretaris niet betwist dat dit strafbaar is gesteld. In geschil is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Egypte op de hoogte zijn van zijn voormalige werkzaamheden in het leger van Qatar.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor de Egyptische autoriteiten en daarom heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris stelt in dit verband terecht dat de vrees die eiser meent te ontlenen aan de onder 6.1 genoemde omstandigheden vermoedens zijn die onvoldoende nader zijn onderbouwd. Eiser heeft tijdens het nader gehoor meermalen verklaard niet te weten of de teruggekeerde collega’s over hem hebben gesproken, maar dat hij dat denkt en vermoedt. [3] Hierop baseert hij vervolgens het vermoeden dat hij door de Egyptische autoriteiten wordt gezocht. [4] Dat de persoon bij de Egyptische ambassade zijn naam heeft doorgegeven, beschrijft eiser in zijn beroepschrift ook slechts als een mogelijkheid. De staatssecretaris heeft verder terecht overwogen dat het gegeven dat in 2016 een televisiepresentator zich negatief heeft uitgelaten over Egyptenaren werkzaam in het Qatarese leger niet betekent dat reeds daarom eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor de Egyptische autoriteiten. Daarbij is relevant dat – zoals hiervoor is overwogen – eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn werkverleden. Ook het gegeven dat een aantal jaar geleden een advocaat uit Qatar in een woordenwisseling via WhatsApp heeft gedreigd de naam van eiser door te geven aan de Egyptische autoriteiten heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen achten om een reëel risico aan te nemen. Er blijkt namelijk nergens uit dat deze advocaat zijn dreiging heeft waargemaakt. Ook dat is slechts een vermoeden van eiser.
Eiser heeft verder in beroep het toestemmingsformulier van zijn oud-collega [naam] overgelegd. De staatsecretaris stelt zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit niet volgt dat eiser bij terugkeer naar Egypte te vrezen van de zijde van de Egyptische autoriteiten. Dit formulier ziet namelijk niet op eiser. Eiser stelt verder dat als zijn collega, die wel toestemming had, al gevaar loopt, hij dat zeker loopt. Dat kan op zichzelf zo zijn, maar deze stelling mist in zoverre relevantie, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dát zijn naam bekend is. Het enkele gegeven dat eiser zonder toestemming van de autoriteiten in het leger van Qatar heeft gewerkt, maakt namelijk nog niet dat de Egyptische autoriteiten weet hebben van die werkzaamheden.
Tot slot heeft de staatssecretaris ten aanzien van het artikel op internet van 29 januari 2017 – waaruit zou volgen dat ten aanzien van twee accountants die gedetacheerd zouden zijn geweest bij het Qatarese leger een procedure loopt om de nationaliteit in te trekken – zich terecht op het standpunt gesteld dat dit een situatie van ruim zes jaar geleden betreft, waarvan de context, de precieze omstandigheden en de afloop niet bekend zijn. Met dit artikel heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij thans bij terugkeer te vrezen heeft.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van L.H. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank leidt uit de door eiser in beroep overgelegde vertaling van de artikelen af dat het gaat om de Wet op de straffen.
2.ABRvS 10 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2666.
3.Nader gehoor, p. 15 en 18.
4.Nader gehoor, p. 15.