ECLI:NL:RBDHA:2023:19409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.28405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Liberiaanse eiser met vrees voor vervolging door oud-rebellenstrijders

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023, werd het beroep van een Liberiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die vreesde voor vervolging door oud-rebellenstrijders vanwege zijn etniciteit (Mandingo) en zijn pogingen om familiebezit op te eisen, had eerder asiel aangevraagd maar was in 2016 niet in behandeling genomen. Na een nieuwe aanvraag in 2022, werd deze in september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afwijzing terecht had gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Liberia daadwerkelijk risico liep op vervolging. De rechtbank baseerde haar oordeel op de geloofwaardigheid van de elementen die de staatssecretaris had beoordeeld, en concludeerde dat de vrees van de eiser voor vervolging niet gegrond was. De rechtbank verwees ook naar een arrest van het HvJEU van 21 september 2023, waarin werd gesteld dat politieke overtuiging niet per se diepgeworteld hoeft te zijn om onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag te vallen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn aanspraken op familiebezit voortkwamen uit een politieke overtuiging, maar eerder uit persoonlijke keuzes. De uitspraak eindigde met de conclusie dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28405

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Liberiaanse nationaliteit en is geboren op
[datum] 1986.
1.1.
Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 6 juni 2016 heeft de staatssecretaris besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser op grond van de Dublinverordening moet worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser heeft geen gehoor gegeven aan de overdracht en heeft vervolgens van 2016-2022 illegaal bij een vriend in [plaats] verbleven.
1.2.
Op 4 april 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 september 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser. Namens de staatssecretaris is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft het land van herkomst (Liberia) in 1990 verlaten vanwege de burgeroorlog. Zijn vader werkte voor de toenmalige regering en werd daarom in 1990 vermoord. Eiser is daarop naar Guinee gevlucht. In 1999 is eiser met zijn moeder teruggekeerd naar Liberia om zijn erfenis - het vastgoed van zijn vader bestaande uit land en drie huizen - te claimen. Zijn moeder had van zijn vader een document gekregen met betrekking tot het vastgoed en daarin stond eiser als enig erfgenaam genoemd. Zij probeerde met die documenten het bezit van eisers vader terug te claimen en om die reden is zijn moeder in 1999 vermoord en is eiser teruggekeerd naar Guinee. In 2007 is eiser nogmaals teruggekeerd naar Liberia om met het document het vastgoed van zijn vader te claimen. Hij is toen aangevallen door drie mannen die hem om het document vroegen. Dit vormde de directe aanleiding om Liberia te verlaten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Liberia door dezelfde groep gedood zal worden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst
2. moord op vader vanwege werkzaamheden Military Police
3. bedreiging en gewapende aanval 1999
4. bedreiging en gewapende aanval 2007
5. oud-strijders van Charles Taylor en Prince Johnson waren verantwoordelijk voor de aanval in 2007.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de relevante elementen 1,2, 3 en 4 geloofwaardig zijn. Relevant element 5 is niet geloofwaardig geacht. Volgens de staatssecretaris heeft eiser niet kunnen aangeven waarom hij denkt dat de daders oud-strijders waren van deze groeperingen. Volgens de staatssecretaris is eiser geen vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij enkel vanwege zijn etniciteit gevaar loopt. Ook loopt eiser volgens de staatssecretaris vanwege zijn afkomst uit Liberia geen reëel risico op ernstige schade. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Gronden
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij tot de conclusie is gekomen dat de aanval in 2007 niet door dezelfde personen is uitgevoerd als de aanval in 1999. In het voornemen is immers wel geloofwaardig geacht dat de moord op zijn vader en moeder gepleegd zijn door rebellen die wraak wilden nemen en zich het familiebezit wilden toe-eigenen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Liberia niet opnieuw blootgesteld zal worden aan daden van vervolging of ernstige schade, terwijl in dit geval een verzwaarde motiveringsplicht op hem rust, aldus eiser.
6.1.
In 2007 heeft eiser opnieuw geprobeerd om het familiebezit terug te krijgen. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van dezelfde eigendomsbewijzen die in 1999 door zijn moeder zijn gebruikt. Het ligt om die reden voor de hand dat de dezelfde groep mensen die in 1999 verantwoordelijk waren voor de problemen, en die zich het familiebezit hadden toegeëigend, ook in 2007 de aanval hebben uitgevoerd, en dat zij dat opnieuw zullen doen wanneer eiser terugkeert naar Liberia en de eigendom opeist. De verantwoordelijken voor de aanval in 1999 waren immers de enige belanghebbenden toen eiser in 2007 opnieuw een poging ondernam om het familiebezit terug te krijgen.
6.2.
Eiser merkt daarnaast op dat de situatie in Liberia sinds 2008 niet is verbeterd. Het ambtsbericht uit 2008 waarop de staatssecretaris zich beroept is al oud. De stelling uit het ambtsbericht 2008 dat de Mandingo niet langer vervolgd of gediscrimineerd worden, komt niet overeen met informatie uit recentere bronnen. Zo volgt uit informatie van USDOS uit 2021 dat Liberia een criminele en corrupte regering kent met een zwak rechtssysteem. Bij terugkeer naar Liberia vreest eiser een nieuwe aanslag op zijn leven vanwege zijn etniciteit, de positie van zijn vader, de aanspraken op diens bezittingen, en een gebrek aan bescherming door de autoriteiten. De moordpoging op eiser uit 2007 is volgens hem tevens religieus/etnisch en politiek geïnspireerd en vindt zijn oorsprong in de omstandigheid dat zijn vader als Mandingo een belangrijke positie had in het omvergeworpen regime van Samuel Doe. Eiser wordt door
“guilt by association”gelijkgeschakeld met zijn vader, aldus eiser. De omstandigheid dat eiser al lang weg is uit Liberia maakt niet dat eiser thans is gevrijwaard van risico’s, nu etnische conflicten nog jarenlang kunnen opspelen. In het voornemen is ten onrechte overwogen dat van eiser terughoudendheid verwacht mag worden met het opnieuw opeisen van familiebezit, nu hij niet meer over eigendomspapieren beschikt. Volgens eiser kan deze terughoudendheid niet van hem verlangd worden, nu dit zijn persoonlijke integriteit en identiteit raakt, en het voor hem als Mandingo belangrijk is om aanspraak te maken op de erfenis van zijn vermoorde vader. De staatssecretaris kan de aanslagplegers uit 2007 niet louter schetsen als criminelen aan wie eiser zich kan onttrekken, nu dit volgens hem de politiek geïnspireerde etnische component van het asielrelaas miskent.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
7. Artikel 4, vierde lid van de Kwalificatierichtlijn luidt: Het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
De implementatie van dit artikellid in artikel 31, vijfde lid van de Vreemdelingenwet 2000 luidt: Het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
7.1.
De manier waarop de staatssecretaris de geloofwaardigheid van een asielrelaas onderzoekt, is neergelegd in de Werkinstructie van 1 januari 2015 (2014/10; hierna: WI 2014/10).
Politieke overtuiging
8. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het opeisen van zijn familiebezit in zijn geval moet worden gezien als een politieke daad, die is terug te voeren op zijn politieke overtuiging. Eiser verwijst daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023, waarin het begrip politieke overtuiging centraal staat. [1]
8.1.
De rechtbank overweegt dat het Hof in het arrest van 21 september 2023 heeft geoordeeld dat lidstaten niet mogen vereisen dat een politieke overtuiging 'diepgeworteld' of 'fundamenteel' is om onder het bereik van de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ te vallen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in dit geval onvoldoende onderbouwd dat het opeisen van zijn familiebezit zou voortvloeien uit een politieke overtuiging en niet, zoals de staatssecretaris heeft geconcludeerd, uit een persoonlijke keuze. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest van het Hof, maar heeft niet nader onderbouwd waar hij concreet op doelt. Voor zover eiser in dit kader wil betogen dat hij valt onder de sociale groep Mandingo en dit opwerpt als op hem van toepassing zijnde vervolgingsgrond, is van belang dat daartoe sprake dient te zijn van een kenmerk of geloof dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven. [2] Eiser heeft in zijn zienswijze betoogd dat hij het belangrijk vindt om aanspraak te maken op de erfenis van zijn vermoorde vader, aangezien dit zijn persoonlijke integriteit en identiteit raakt, en dat daarom geen terughoudendheid van hem verlangd kan worden. De enkele stelling dat eiser aanspraak wenst te maken op grond die aan zijn vader toebehoorde is naar het oordeel van de rechtbank terecht door de staatssecretaris aangemerkt als een persoonlijke keuze. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de aanspraken die hij stelt te hebben op het vastgoed als een “politieke” overtuiging in de zin van voornoemd arrest moet worden gezien. De verwijzing naar het eerder genoemde USDOS-rapport uit 2021 waar in vermeld staat dat er diverse etnische groepen zijn en dat
“long-standing disputes regarding land and other resources among ethnic groups continue to contribute to social and political tension”– is daartoe als onderbouwing niet voldoende.
8.3.
Nog los van het voorgaande acht de rechtbank van belang dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval geen bescherming kan worden gevraagd aan de autoriteiten, mocht hij er toch voor kiezen om wederom het familiebezit op te eisen.
De enkele stelling dat vragen om bescherming bij voorbaat zinloos is omdat er rebellen in de regering zitten, zoals eiser heeft verklaard in het nader gehoor (p.15), is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Terugkeerrisico
9. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Liberia heeft te vrezen voor oud-rebellenstrijders vanwege zijn etniciteit als Mandingo. Daarmee samenhangend zijn volgens eiser de positie van zijn vader, de aanspraken op diens bezittingen, en een gebrek aan bescherming door de autoriteiten. Eiser verwijst daarbij naar een rapport van Amnesty International Liberia 2017/2018 en informatie van USDOS uit 2021.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris alle relevante elementen geloofwaardig heeft geacht, met uitzondering van element 5 (oud rebellenstrijders zijn verantwoordelijk voor de aanval uit 2007). Volgens de staatssecretaris is de stelling van eiser dat het hier oud rebellenstrijders betreft, een onvoldoende gefundeerde aanname, hooguit een vermoeden. Volgens eiser is onvoldoende gemotiveerd waarom het in 2007 niet om dezelfde groep zou gaan.
De rechtbank overweegt dat uit WI 2014/10, paragraaf 4.1 onder meer volgt dat bij de beoordeling van de aannemelijkheid van gestelde vermoedens het realiteitsgehalte van de aan de geloofwaardige elementen ontleende vermoedens wordt beoordeeld. Wanneer een vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, is dat een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en/of er een reëel risico is op schending van artikel 3 EVRM, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND.
9.2.
In het voornemen heeft de staatssecretaris gesteld dat het aannemelijk is dat de vader van eiser is vermoord vanwege zijn etniciteit, maar dat de aanvallen in 1999 op zijn moeder en in 2007 op hemzelf, louter zagen op een eigendomsconflict over het familiebezit. Verder stelt de staatssecretaris in het voornemen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanval in 2007 te maken had met de politieke activiteiten van zijn vader.
Een bedreiging wegens een eigendomsdocument staat volgens de staatssecretaris los van politieke overtuigingen. Daarnaast heeft eiser weliswaar de namen van twee hooggeplaatste ambtenaren genoemd, maar heeft hij volgens de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt waaruit volgt dat deze personen het na al die jaren nog steeds op eiser gemunt zouden hebben. In het bestreden besluit zijn deze overwegingen in stand gelaten. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat de stelling van eiser dat hij in 2007 is aangevallen door dezelfde rebellenstrijders als in 1999 een onvoldoende gefundeerde aanname is, dat hooguit gekwalificeerd kan worden als een vermoeden. Eiser heeft daarmee volgens de staatssecretaris niet aangetoond dat het daadwerkelijk om dezelfde groep gaat. Ook acht de staatssecretaris in dit kader van belang dat het een persoonlijke keuze van eiser is om bij terugkeer alsnog zijn familiebezit op te eisen. Eisers wens om hier werk van te maken, doet volgens de staatssecretaris afbreuk aan de gestelde vrees.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat oud-rebellenstrijders verantwoordelijk waren voor de aanval in 2007 en dat eiser thans vanwege
“guilt by association”,louter vanwege zijn etniciteit als Mandingo gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Liberia. Hoewel de staatssecretaris geloofwaardig heeft geacht dat de vader van eiser is vermoord vanwege zijn etniciteit en ook is aangenomen dat eisers vader werkzaamheden voor de military police verrichtte en de bedreiging en aanval op eisers moeder in 1999 eveneens aannemelijk zijn bevonden, heeft de staatssecretaris daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven afleiden dat eiser in 2007 door oud-rebellen is aangevallen. In dit verband heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat eiser niet kon verklaren wie hem destijds in 2007 heeft aangevallen en ook dat de aanval in 1999 ging om eigendomspapieren en een geschil over eigendom van land en huizen. De stelling van eiser dat het hier oud-strijders betrof van Charles Taylor en Prince Johnson is onvoldoende onderbouwd. Dat er blijkens het USDOS rapport tussen verschillende etnische groeperingen in Liberia
“long-lasting disputes”bestaan over
“land and other resources”maakt niet dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat eiser in 2007 door oud-strijders is aangevallen of dat hij thans reeds vanwege zijn etniciteit risico loopt. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit verwezen naar het ambtsbericht Liberia 2008, waarin genoemd staat dat de Mandingo volgens de UNHCR niet langer speciale bescherming behoeven. Omdat er geen recentere informatie beschikbaar is en hierover ook niets is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000, heeft de staatssecretaris overwogen dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht. De informatie van Amnesty International en USDOS die eiser hier tegenover heeft gesteld, doet ook naar het oordeel van de rechtbank op dit punt niet af aan de inhoud van het ambtsbericht, in die zin dat daaruit niet kan worden afgeleid dat eiser ook thans vanwege zijn etniciteit moet vrezen voor vervolging. Uit de door eiser overlegde informatie van USDOS blijkt weliswaar dat Liberia kampt met corruptie (ook in de regering) en dat sprake is van een zwak rechtssysteem, maar hieruit volgt nog niet dat eiser louter vanwege zijn etniciteit gegronde vrees zou hebben bij terugkeer naar Liberia.
9.4.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser bij terugkeer naar Liberia geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen onder overweging 8.2 van deze uitspraak is overwogen en waar is geoordeeld dat de staatssecretaris de aanspraken die eiser op land en huizen van zijn vader wil maken, terecht heeft aangemerkt als persoonlijke keuzes en niet als politieke overtuiging in de zin van eerder genoemd arrest. In die zin heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser problemen kan voorkomen door zijn familiebezit niet opnieuw op te eisen. Dat eiser thans, nadat hij Liberia in 2007 heeft verlaten, nog steeds in Liberia zou worden gezocht door rebellenstrijders heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft, zoals hiervoor onder overweging 9.3 van deze uitspraak is overwogen, onvoldoende onderbouwd dat hij destijds door oud-rebellenstrijders is aangevallen. In 1990 heeft eiser Liberia voor het eerst verlaten en sinds 2007 is hij niet meer in het land geweest, zodat van een actuele dreiging geen sprake meer kan zijn. [3]

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het HvJEU van 21 september 2023, S en A C-151, ECLI:EU:C:2023:688.
2.Zie overweging 34 van het arrest van het HvJEU van 21 september 2023.
3.Vergelijk de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5639, overweging 6.1.