ECLI:NL:RBDHA:2023:19397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21/4182, 21/5606 en 23/3450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor het privéleven door onrechtmatig opvragen van bankafschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had beroep ingesteld tegen meerdere besluiten van verweerder, die haar bijstandsuitkering had beëindigd en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inbreuk heeft gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van eiseres door bankafschriften rechtstreeks bij de bank op te vragen zonder haar medeweten. Dit werd als een ongerechtvaardigde inbreuk beschouwd, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de bankafschriften niet aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd, wat leidde tot de conclusie dat de besluiten van verweerder onvoldoende gemotiveerd waren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waardoor eiseres recht heeft op bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder per 25 december 2020. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4182, 21/5606 en 23/3450 Pw

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigden: C. van Oord en S.M. de la Paz).

Inleiding

21 / 4182 Pw

In het besluit van 21 december 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres per 21 december 2020 beëindigd en ingetrokken over de periode van 1 juli 2020 tot 21 december 2020.
Met het besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.
In het besluit van 22 februari 2021 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij de uitspraak van 12 mei 2021 afgewezen.

21 / 5606 Pw

In het besluit van 5 januari 2021 (primair besluit III) heeft verweerder de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd tot een bedrag van € 4.024,32.
Met het besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard.

23 / 3450 Pw

In het besluit van 15 augustus 2022 (primair besluit IV) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 661,06.
Met het besluit van 17 april 2023 (bestreden besluit IV) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I, II, III en IV beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
:de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving tot en met 31 oktober 2016 met haar inmiddels ex-echtgenoot [naam] ([naam]) een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. In 2016 heeft eiseres een verzoek om echtscheiding ingediend. Zij ontving vanaf 1 november 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 15 september 2017 heeft eiseres bij de klantmanager verklaard dat ze de scheiding mogelijk niet wilde. Op 1 april 2021 hebben eiseres en [naam] een echtscheidingsverzoek ingediend.
1.2.
Verweerder is naar aanleiding van de pilot duurzaam gescheiden leven (pilot DGL) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering. Tijdens dit onderzoek zijn tussen 15 april 2020 en 17 mei 2020 negen waarnemingen verricht rondom de woning van eiseres, waarbij de auto van [naam] acht keer bij het adres van eiseres is aangetroffen in de avond, nacht en vroege ochtend. Daarna is een fraudeonderzoek gestart. In het kader van het fraudeonderzoek is onder andere administratief onderzoek gedaan, zijn waarnemingen verricht tussen 16 september 2020 en 23 november 2020, is buurtonderzoek verricht, zijn bankafschriften opgevraagd, heeft een huisbezoek plaatsgevonden en zijn er gesprekken geweest met eiseres en [naam]. De bevindingen van het fraudeonderzoek zijn neergelegd in het rapport van 21 december 2020 (onderzoeksrapport).
1.3.
Uit het onderzoeksrapport volgt dat er in totaal 60 waarnemingen zijn verricht. In het rapport wordt geconcludeerd dat de auto van [naam] tijdens het merendeel van de waarnemingen bij het adres van eiseres is aangetroffen.
1.4.
Uit het buurtonderzoek volgt dat een omwonende bij het uitkeringsadres heeft verklaard dat op het uitkeringsadres een Afghaans gezin woont bestaande uit een man en vrouw, twee meisjes en een jongen. Een tweede omwonende heeft verklaard dat er een gezin woont, bestaande uit twee meiden, een moeder en een zoon en dat de vader tijdelijk in [plaats 1] woont. Een derde omwonende heeft verklaard dat op het uitkeringsadres een vrouw woont met haar twee dochters en een zoon. Een omwonende bij het adres van [naam] in [plaats 1] heeft verklaard dat op het adres een man woont maar dat ze hem nooit ziet, dat hij was gescheiden van zijn vrouw en dat zij ergens anders woont.
1.5.
Eiseres heeft op 23 november 2020 verklaard dat zij en [naam] veel problemen hebben en dat zij daarom wilde scheiden, maar dat zij dit in verband met haar cultuur niet kan doen. Verder heeft eiseres onder meer verklaard dat [naam] een eigen woning heeft in [plaats 1], dat hij meerdere keren per week in haar woning verblijft, dat hij vaker bij haar verblijft dan in zijn eigen woning, dat hij zijn hoofdverblijf bij haar heeft sinds ze zwanger is, dat hij elke maandag komt en dan boodschappen doet op de markt, dat zij samen de verjaardagen van hun kinderen vieren, dat zij gebruik maakt van zijn auto, dat hij geld bijschrijft ten behoeve van de kinderen, dat hij een televisie voor haar heeft betaald bij Mediamarkt en dat hij haar adres gebruikt voor bepaalde registraties, zoals bij de Mediamarkt.
1.6.
Uit de rapportage van het huisbezoek op 23 november 2020 bij het uitkeringsadres volgt dat er spullen van [naam] zijn aangetroffen, namelijk autosleutels, een sporttas, twee paar schoenen, een brief die aan hem was gericht, facturen van Kwantum en Mediamarkt op zijn naam, post, medicijnen en pantoffels.
1.7.
Vervolgens heeft verweerder bij primair besluit I het recht op bijstand van eiseres per 21 december 2020 beëindigd en ingetrokken vanaf 1 juli 2020 tot en met
20 december 2020. Verweerder heeft de beëindiging en intrekking gehandhaafd bij bestreden besluit I. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres en [naam] in de voorliggende periode niet duurzaam gescheiden leefden, zodat zij niet op grond van artikel 3, tweede lid onder b van de Pw als ongehuwd aangemerkt kan worden voor de bijstand. Daardoor had zij geen recht op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. De conclusie dat eiseres niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot heeft verweerder gebaseerd op de verklaring van eiseres van 23 november 2020, de waarnemingen, het huisbezoek en de verklaringen van de omwonenden. Verder is voor verweerder ondersteunend aan die conclusie dat het waterverbruik op het adres van [naam] nihil is in de voorliggende periode en dat het merendeel van zijn pintransacties plaats heeft gevonden in [plaats 2].
1.8.
Verweerder heeft de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 tot een bedrag van € 4.024,32 teruggevorderd bij primair besluit III, gehandhaafd bij bestreden besluit III. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, waardoor het recht op bijstand in die periode niet is vast te stellen. De te veel betaalde kosten van bijstand dienen daarom te worden teruggevorderd. Verweerder ziet geen aanleiding om vanwege dringende redenen af te zien van terugvordering.
1.9.
Eiseres heeft op 25 december 2020 een aanvraag ingediend om algemene bijstand. Blijkens het rapport van 22 februari 2021 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder bij brief van 18 februari 2021 bericht dat de echtscheiding inmiddels in gang is gezet via zijn kantoor en dat eiseres heeft verklaard dat haar echtgenoot niet meer langskomt.
1.10.
Verweerder heeft de aanvraag om bijstand afgewezen bij primair besluit II. Verweerder heeft de afwijzing gehandhaafd bij bestreden besluit II op de grond dat de gestelde omstandigheden in de brief van 18 februari 2021 niet maken dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat er geen bewijs is ingeleverd van een echtscheidingsprocedure of een onderbouwing dat de echtgenoot niet meer langskomt bij het gezin. Verweerder heeft geen zeer dringende redenen aangenomen om alsnog bijstand toe te kennen.
1.11.
Verweerder heeft eiseres bij primair besluit IV een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 661,06. Verweerder heeft de boete gehandhaafd bij bestreden besluit IV op de grond dat op basis van het fraudeonderzoek geconcludeerd moet worden dat eiseres in de periode van 1 juli 2020 tot en met 20 december 2020 niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Dit standpunt berust voornamelijk op de waarnemingen die in het kader van het fraudeonderzoek hebben plaatsgevonden en het huisbezoek. Door daarvan geen melding te maken heeft eiseres naar het oordeel van verweerder de inlichtingenverplichting geschonden, waardoor verweerder gehouden is op grond van artikel 18a van de Pw een boete op te leggen. Verweerder is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
2. Allereerst moet beoordeeld worden of het beroep tegen bestreden besluit I tijdig is ingesteld. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig is ingesteld. De gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat het bestreden besluit pas op 14 juni 2021 op de correcte wijze bekend is gemaakt.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat verweerder niet aannemelijk kan maken dat het bestreden besluit op 12 april 2021 aan eiseres is verzonden. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit pas bekend is gemaakt per e-mail van 14 juni 2021 en dat het beroep op 19 juni 2021 is ingesteld bij de rechtbank, dus tijdig. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Inhoudelijk
4. Eiseres stelt dat zij wel duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot in de periode van 1 juli 2020 tot en met 20 december 2020. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. De bestreden besluiten berusten niet op een voldoende feitelijke grondslag. Eiseres voert - onder meer - aan dat het opvragen van haar bankafschriften bij de bank in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder had deze rechtstreeks bij eiseres kunnen opvragen, hetgeen voor haar minder ingrijpend was geweest. Bovendien druist het verkrijgen van bankgegevens op deze manier zozeer in tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheidsorgaan mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar is. De bankafschriften konden daarom geen redelijke grond vormen voor het huisbezoek.
5. De rechtbank is van oordeel dat het buiten medeweten van eiseres rechtstreeks opvragen van de bankafschriften bij de bank een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het recht op respect voor het privéleven van eiseres, als beschermd door artikel 8 van het EVRM. Verweerder had op een veel minder ingrijpende wijze de nodige informatie kunnen trachten te verkrijgen, namelijk door eiseres te verzoeken de bankafschriften te verstrekken. Het rechtstreeks bij de bank opvragen van de bankafschriften was een onderzoeksmiddel dat niet voldeed aan het vereiste van subsidiariteit. De bankafschriften zijn verkregen op een manier die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. [1] De bankafschriften mochten daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de bankafschriften aanleiding hebben gevormd voor het huisbezoek van 23 november 2020. Het uitsluiten van de bankafschriften heeft daarom tot gevolg dat deze niet kunnen gelden als redelijke grond voor het huisbezoek. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat er verder onvoldoende grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek. Gelet daarop moet het huisbezoek als onrechtmatig worden aangemerkt en moet al hetgeen daaruit voortvloeit buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van verweerder, dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020, onvoldoende feitelijke grondslag heeft.

Conclusie

7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten, nu deze alle zijn gebaseerd op de conclusie dat eiseres niet duurzaam gescheiden leefde van [naam], onvoldoende gemotiveerd zijn. De bestreden besluiten kunnen daarom niet in stand blijven. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet aanleiding zelf in deze zaken te voorzien en herroept de primaire besluiten. Dit betekent voor eiseres dat de beëindiging, intrekking, terugvordering en boete ongedaan worden gemaakt. De rechtbank bepaalt verder dat aan eiseres per 25 december 2020 (datum aanvraag) een bijstandsuitkering wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Daarbij gaat de rechtbank uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat de beroepen gelijktijdig door de bestuursrechter zijn behandeld en de rechtsbijstand door dezelfde persoon is verleend, namelijk de gemachtigde van eiser. De werkzaamheden in de zaken zijn nagenoeg identiek geweest. De kosten in bezwaar worden begroot op € 1.194,- (twee punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde van € 597,- per punt en een wegingsfactor 1). De kosten in beroep worden begroot op € 1.674,- (twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Omdat het beroep gegrond is moet verweerder ook het griffierecht aan eiseres vergoeden ter hoogte van € 148,- (tweemaal
€ 49,- en eenmaal € 50,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten;
- kent eiseres per 25 december 2020 een bijstandsuitkering toe op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande ouder;
- bepaalt dat verweerder de proceskosten aan eiseres moet vergoeden tot een bedrag van € 2.868,-.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden tot een bedrag van
€ 148,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2972.