ECLI:NL:RBDHA:2023:19396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.35662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.R. Weegenaar, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 10 november 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 november 2023, waarbij de eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk, A.S. Choukti.

De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de eiser op 9 november 2023 rechtmatig was, ondanks de bewering van de eiser dat deze onrechtmatig was vanwege een gebrek aan duidelijke waarnemingen in het proces-verbaal. De rechtbank volgde het standpunt van de verbalisant dat de waarnemingen op ambtseed waren opgemaakt en voldoende feitelijke basis hadden. De rechtbank constateerde echter dat de termijn van ophouding van zes uur was overschreden, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de belangenafweging die in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder wel tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 november 2023 en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35662
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1973] .
Staandehouding
2. Eiser voert aan dat de staandehouding onrechtmatig was. Volgens eiser wordt uit het formulier M105 proces-verbaal staandehouding overbrenging overdracht als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vw (M105) van 9 november 2023, onvoldoende duidelijk waarom eiser is staande gehouden. In de M105 staan geen eigen waarnemingen van de verbalisant vermeld. Eiser mist een proces-verbaal van de twee verbalisanten van de noodhulpsurveillance, waaruit blijkt dat sprake was van overlast.
3. Uit de M105 blijkt dat eiser op 9 november 2023 is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de waarnemingen in de M105 van horen zeggen zijn, niet. De M105 is op ambtseed opgemaakt door de verbalisant [verbalisant] , en beschrijft uitgebreid welke feiten en omstandigheden door hem zijn waargenomen. Hij beschrijft dat er al twee collega’s aanwezig waren die
zagen dat eiser zich ophield in het portiek van [adres] te [plaats] en dat eiser in gezelschap was van de bewoner van dit adres. Dit adres is ambtshalve bekend als zijnde een overlastgevende locatie waar harddrugs wordt gebruikt en verhandeld. Op grond van de bij de verbalisanten ambtshalve bekende feiten is hij in het kader van de politietaak staande gehouden. De rechtbank is van oordeel dat eiser bevoegd is staande gehouden en dat de M105 de eigen waarneming van de verbalisant weergeeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Ophouding
4. Eiser voert aan dat de ophouding te lang heeft geduurd. De termijn van zes uur is overschreden en dit maakt de maatregel onrechtmatig.
5. Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw mag een vreemdeling niet langer dan zes uren worden opgehouden. De ophouding van eiser is aangevangen op 9 november om 21:00 uur en de maatregel van bewaring is opgelegd op 10 november 2023 om 14:05 uur. Niet in geschil is dat de ophouding met één uur en 34 minuten is overschreden. In de maatregel van bewaring van 10 november 2023 wordt toegelicht dat de termijn is overschreden, omdat op 9 november 2023 de piketcentrale gesloten was. Op 10 november 2023 heeft eiser om 11:00 uur met zijn advocaat gesproken. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Gelet op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 6), weegt het belang van verweerder zwaarder om eiser in bewaring te stellen. Daarbij is verder van belang dat de ophouding als zodanig wel op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden. Ook is bij de belangenafweging betrokken dat met het gehoor al is aangevangen vóór het verstrijken van de termijn van ophouding, namelijk om 11:33 uur. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware grond onder 3b, omdat eiser niet wist dat hij illegaal in Nederland verblijft heeft hij zich ook niet aan het toezicht onttrokken. Verder betwist eiser
de lichte gronden onder 4c en 4d. Eiser staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), maar verblijft momenteel op zijn werkadres. Verder beschikt eiser over € 80,- in contanten, heeft hij een bedrag van € 300,- op zijn bankrekening, en krijgt hij nog € 2.000,- van zijn werkgever.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c voldoende gemotiveerd. Uit het dossier blijkt dat bij beschikking van 9 november 2020 eisers zijn verblijfsvergunning met ingang van 13 juni 2020 is ingetrokken. Deze beschikking is tevens een terugkeerbesluit. Op 21 november 2020 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 24 juni 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens daartegen beroep en een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 31 mei 2022 is zijn beroep ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank volgt eisers standpunt dat hij niet wist dat hij illegaal was dan ook niet. Verder is de lichte grond onder 4c ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Voor zover eiser op een vast adres ingeschreven zou staan, heeft hij zelf op zitting verklaard dat hij daar niet feitelijk verblijft. Daarom is er een risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
9. De gronden onder 3b, 3c en 4c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.¹ Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is,² is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op het in rechtsoverweging 5 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2 ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.