ECLI:NL:RBDHA:2023:19395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21/6979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op grond van de Wmo

Op 18 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 oktober 2021, waarin haar bezwaar tegen eerdere besluiten over de toekenning van huishoudelijke hulp werd afgewezen. Eiseres stelde dat de toegewezen intensiteit van de hulp ('basis') niet toereikend was, gezien de medische en psychische beperkingen van haar oudste inwonende zoon, die volgens verweerder in staat zou zijn huishoudelijke taken uit te voeren.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van de zoon en dat de motivering van het besluit niet deugde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.868,- bedragen, evenals het griffierecht van € 49,-.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden van de zoon van eiseres vergelijkbaar waren met eerdere gevallen waarin wel een hogere intensiteit van huishoudelijke hulp was toegekend. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiseres recht had op een maatwerkvoorziening met een hogere intensiteit dan de toegewezen 'basis'.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6979

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder van
11 oktober 2021 op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2, eerste lid en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten in bezwaar en beroep aan eiseres vergoeden ter hoogte van € 1.194,- in bezwaar (twee punten voor het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde van € 597,- per punt en een weging van 1,0) en € 1.674,- in beroep (twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een weging van 1,0), in totaal € 2.868,-. Verweerder moet ook het griffierecht ter hoogte van
€ 49,- aan eiseres vergoeden.

Inleiding

In het besluit van 30 september 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres een maatwerkvoorziening toegekend op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) in de vorm van huishoudelijke hulp met de intensiteit “basis” van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020.
In het besluit van 15 februari 2021 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres een maatwerkvoorziening toegekend op grond van de Wmo in de vorm van huishoudelijke hulp met de intensiteit “basis” van 1 januari 2021 tot en met 30 april 2021.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt (samengevat) dat eiseres niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp met een hogere intensiteit, omdat de twee inwonende zoons van eiseres worden geacht huishoudelijke taken uit te voeren.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij stelt (samengevat) dat de intensiteit “basis” van de huishoudelijke hulp niet toereikend is en dat zij voor een hogere intensiteit in aanmerking moet komen, omdat haar oudste inwonende zoon medische beperkingen en ernstige psychische klachten heeft waardoor hij geen huishoudelijke taken kan verrichten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende procesbelang ontleent aan het kunnen verkrijgen van een schadevergoeding voor immateriële schade. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting toegelicht dat hij namens eiseres een schadeverzoek zal indienen bij verweerder.
2. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder gelet op de in bezwaar ingediende medische informatie over de oudste inwonende zoon van eiseres, bestaande uit een huisartsenjournaal over de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 20 augustus 2021, met onderliggende medische informatie, en een verklaring van de behandelend psycholoog bij Impegno, onderzoek had moeten doen naar de vraag of de zoon gelet op zijn medische en psychische omstandigheden in staat was huishoudelijke taken te verrichten. Dat heeft verweerder niet gedaan.
3. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de omstandigheden van de zoon voor verweerder aanleiding zijn geweest om in de besluiten van 22 november 2022 en 22 maart 2023 aan eiseres een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo toe te kennen in de vorm van huishoudelijke hulp met de intensiteit “plus” voor de periode van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2025. Uit de in bezwaar overgelegde medische informatie blijkt dat de omstandigheden van de zoon ten tijde van het bestreden besluit vergelijkbaar waren met de omstandigheden die voor verweerder aanleiding hebben gegeven intensiteit “plus” toe te kennen. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de intensiteit “basis” toereikend was. Verweerder had eiseres over de periode 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 en 1 januari 2021 tot en met 30 april 2021 een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo in de vorm van huishoudelijke hulp met de intensiteit “plus” moeten toekennen.

Conclusie en gevolgen

4. Het bestreden besluit berust niet op een zorgvuldig onderzoek en is niet voorzien van een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond.
5. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 2.868,- en het griffierecht ter hoogte van € 49,- aan eiseres moet vergoeden.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023 door
mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr.Y. Al-Qaq, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.