Op 18 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 oktober 2021, waarin haar bezwaar tegen eerdere besluiten over de toekenning van huishoudelijke hulp werd afgewezen. Eiseres stelde dat de toegewezen intensiteit van de hulp ('basis') niet toereikend was, gezien de medische en psychische beperkingen van haar oudste inwonende zoon, die volgens verweerder in staat zou zijn huishoudelijke taken uit te voeren.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van de zoon en dat de motivering van het besluit niet deugde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.868,- bedragen, evenals het griffierecht van € 49,-.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden van de zoon van eiseres vergelijkbaar waren met eerdere gevallen waarin wel een hogere intensiteit van huishoudelijke hulp was toegekend. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiseres recht had op een maatwerkvoorziening met een hogere intensiteit dan de toegewezen 'basis'.