In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert. De zaak betreft een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer, die in het primaire besluit van 9 april 2021 door verweerder werd afgewezen. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar op 21 oktober 2021, heeft verzoekster beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 juli 2023 is het beroep behandeld, maar het onderzoek werd geschorst om verder onderzoek mogelijk te maken. Op basis van een rapport van 14 augustus 2023 heeft verweerder op 21 augustus 2023 alsnog een maatwerkvoorziening toegekend aan verzoekster, waarna verzoekster haar beroep op 14 september 2023 heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekster en heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.674,-, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- ook door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop en is openbaar uitgesproken op 27 november 2023.