In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 29 januari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waarbij verweerder stelde dat er een significant risico op onderduiken bestond. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser betwistte de gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet konden leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was.
Eiser stelde dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn in dit geval. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt.