ECLI:NL:RBDHA:2023:19372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.31019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening mag de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Oostenrijk, dat is aanvaard.

Eiser voert aan dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Oostenrijkse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat de Oostenrijkse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser zullen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in de behandeling van zijn asielverzoek in Oostenrijk.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 21 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. Th. H. Meeuwis),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. F.S. Boedhoe als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser biedt het claimakkoord van 2 augustus 2023 van Oostenrijk geen garantie dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. De behandeling van eisers asielverzoek van 15 mei 2023 in Oostenrijk was op 17 mei 2023 nog niet begonnen. Ook werd er in Oostenrijk niet voldaan aan de Opvang-, Kwalificatie-, en Procedurerichtlijn.
6. De staatssecretaris mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
7. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft namelijk geen informatie overgelegd waaruit volgt dat er in Oostenrijk sprake is van dergelijke tekortkomingen. De verklaring van eiser dat hij in Oostenrijk twee dagen in detentie heeft gezeten en dat hij geen rechtsbijstand kreeg is daartoe onvoldoende, omdat dit niet nader is onderbouwd. Ook de omstandigheid dat eiser na twee dagen nog niks van de Oostenrijkse autoriteiten heeft gehoord over zijn asielverzoek, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de staatssecretaris niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De Oostenrijkse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser te zullen behandelen. Daarmee garanderen de Oostenrijkse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Oostenrijkse autoriteiten zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. Als eiser toch problemen ondervindt en van mening is dat er sprake is van tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen of anderszins, kan hij zich wenden tot de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen in Oostenrijk niet mogelijk is of dat de Oostenrijkse autoriteiten niet willen of kunnen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser voert verder aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er concrete aanwijzingen zijn tot verdragsschending.
9. De staatssecretaris maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daar op grond van de in de verordening neergelegde criteria niet toe is verplicht. De rechtbank is van oordeel dat in wat eiser naar voren heeft gebracht de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzonder individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eiser zijn overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.