ECLI:NL:RBDHA:2023:19345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.22823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van gefingeerd dienstverband en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel verblijf als familie- of gezinslid bij zijn echtgenote. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, omdat de referente niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2023, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden en getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een mvv [1] met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie-/gezinslid] ’ afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 juli 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn verschenen N. Hwidi, referente, en M. Fayez, tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij beoogt verblijf bij zijn echtgenote [naam referente] , referente.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen en bij bestreden besluit het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Referente beschikt namelijk niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan. Vanwege twijfels over het dienstverband van referente heeft verweerder aan de NLA [2] gevraagd dat dienstverband te onderzoeken. Aan de hand van het rapport van bevindingen van de NLA van 5 juni 2023 en de verklaringen van referente heeft verweerder geconcludeerd dat het gestelde dienstverband niet geloofwaardig is. Nu sprake is van een gefingeerd dienstverband, zijn de inkomsten die referente hieruit stelt te verkrijgen niet meegenomen bij de beoordeling of aan het middelenvereiste is voldaan.
3. Eiser voert daartegen aan dat wel voldaan wordt aan het middelenvereiste. Referente is sinds 1 januari 2022 in dienst bij haar zoon en haar dienstverband is met ingang van 1 juli 2023 omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Met de overgelegde arbeidsovereenkomst is aangetoond dat referente beschikt over voldoende, stabiele en regelmatige inkomsten. Eiser beroept zich op de arresten Khachab, [3] Chakroun [4] en X. [5] Verder heeft verweerder ten onrechte zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan toepassing dient te worden gegeven aan artikel 4:84 van de Awb [6] . Tot slot had de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [7] in het voordeel van eiser uit dienen te vallen, omdat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met referente in Syrië uit te oefenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Middelenvereiste
4. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het dienstverband van referente bij [naam bedrijf] is gefingeerd. Ten aanzien van de werkzaamheden van referente als bijrijder van een [naam bedrijf] -chauffeur van 1 januari 2022 tot en met 30 november 2022 heeft verweerder terecht overwogen dat de - weinig concrete - verklaringen van referente over haar werkzaamheden niet overeenkomen met door haar opgestuurde informatie en de verklaringen van de franchisenemer van de locatie waar referente zou hebben gewerkt. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat de franchisenemer heeft verklaard dat bijrijders niet zijn toegestaan en daarnaast heeft verklaard referente niet te kennen na het zien van een foto van haar. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat de verklaringen van referente over haar werkzaamheden sinds 1 januari 2023 als administratief medewerker niet overeenkomen met de door haar opgestuurde omschrijving van haar werkzaamheden, de verklaringen van de werkgever over de werkzaamheden en informatie van de opdrachtgever. Zo heeft referente onder meer verklaard dat zij een planning op de computer maakt, terwijl haar werkgever heeft verklaard dat referente niet met een computer overweg kan en dat zij daarom alleen schriftelijk de agenda beheert van de werkgever. Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat referente weinig concrete verklaringen heeft afgelegd over haar werkzaamheden. Op basis hiervan heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat niet wordt gewerkt zoals in de arbeidsovereenkomst is overeenkomen en heeft verweerder het dienstverband ongeloofwaardig kunnen achten.
5. Gezien de conclusie dat sprake is van een gefingeerd dienstverband heeft verweerder de inkomsten die referente uit dit dienstverband zou hebben ontvangen terecht niet bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. Een gefingeerd dienstverband betekent immers dat sprake is van een schijnconstructie. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat een gefingeerd dienstverband er niet aan af doet dat de inkomsten van referente stabiel en regelmatig zijn.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat referente niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Wat eiser verder heeft aangevoerd in het kader van de inkomsten van referente behoeft geen bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Artikel 4:84 van de Awb
7. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit het standpunt in kunnen nemen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot afwijking van het beleid met toepassing van artikel 4:84 van de Awb. De door eiser in beroep genoemde omstandigheden zijn niet eerder naar voren gebracht, waardoor verweerder deze omstandigheden ook niet heeft kunnen betrekken bij de besluitvorming.
Belangenafweging
8. Tot slot heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft bij de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat niet wordt voldaan aan het inkomstensvereiste. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eiser slechts kort met een verblijfsvergunning in Nederland heeft gewoond en sinds oktober 2019 weer in Syrië verblijft, maakt dat de inmenging op het gezinsleven minder zwaar in eisers voordeel weegt. Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat er weliswaar objectieve belemmeringen
bestaan om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat dit niet heel zwaar meeweegt in de belangenafweging omdat het contact tussen referente en eiser kan worden voortgezet op dezelfde wijze als dat zij dit nu zeggen te doen. Ook heeft verweerder daarbij kunnen overwegen dat het voor referente mogelijk is om binnen een redelijke termijn een eigen inkomen te hebben uit een reëel en echt dienstverband.
Conclusie
9. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag voor een mvv op goede gronden ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Nederlandse Arbeidsinspectie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
4.Arrest van het Hof van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.
5.Arrest van het Hof van 3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:830.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.